Proces Bulkley. c.s.
Woensdag, 13 Januari. {Vervolg). Hoe was — luidde de vraag verder —de verhouding tusschen Mr. Hoek en Mevr. Bulkley? Bij zijne benoeming meende hij dat ze goed was ' later kwam Mevr. Bulkley hem dit mededeelen. Aan welke zijde was de schuld naar eigen waarneming van den Heer De Bas? Antwoord op deze vraag wordt geweigerd. Heeft De Bas kunnen constateeren het weinig waarheidslievende van Hoek? Weigering. Hoe was de verhouding tusschen Mevrouw Bulkley en Mevrouw Hoek? * Weigering. Mr. Van Cappelle protesteert en zegt, dat de justitie zelve begonnen is met zulke vragen aan Mr. Hoek te stellen, waaraan openbaarheid gegeven is (te weten die v.in Het Nieuws vd Dag, waaromtrent bij den Proc.-Gen. door de verdediging 'eene plainte is ingediend). De President verklaarde dat die publicatie niet van de justitie uitging en als eene onbescheidenheid moet worden aangemerkt. Mevrouw vraagt of de Bas kan verklaren dat de kinderen goed worden opgevoed. Antwoord: »neen«. 't Is alleen overtuiging, overigens kan hij niets zeker zeggen. Dat de spaarpotten van de kinderen aanwezig zijn, meent bij te betwijfelen. Elisabeth Henriette Bulkley, echtgenoote van den Heer Schlingemann, te Arnhem. Haar wordt gevraagd: »wat is u bekend omtrent de verhouding tusschen uw overleden zuster en Mevrouw Bulkley?» Antwoord op deze vraag wordt geweigerd. Wat is bekend omtrent de handelwijze 'van Mevr B. tot de kinderen Hoek ? '" Antwoord. Mama bedierf de kinderen niet, ze hield zeer veel van ben en hield hen goed bezig; in éen woord: zij was een goede grootmoeder. Is er getracht verzoening tot stand te brengen tusschen B. en H. Antwoord: liever zou Hoek zijn kinderen dood zien dan ze bij de grootmoeder te brengen. Zij hoorde dit niet zelve. Wat is bekend van de wijze waarop B. haar schoonzoon behandelde? Geweigerd te antwoorden. Heeft Mevr. Bulkley een voetval voor Hoek gedaan na den dood zijner vrouw om de kinderen te hebben •> Van voetval is geen sprake geweest, wel een verzoek. Getuige verzoekt dat de Heer Hoek eene andere plaats in de zaal verkrijge, om haar moeder niet zoo te fixeeren. Getuige Albertus Versteeg, vroeger koetsier bij Hoek. Een paar vragen, door Mr. Cappelle gedaan, worden geweigerd. Ook of bij gezien heeft dat hij een zijner kinderen sloeg. Vrouw Versteeg, vroeger keukenmeid te Scheveningen, verklaart dat moeder en dochter het best samen konden vinden. Opnieuw worden enkele vragen door de rechtbank geweigerd. Juffrouw J. W. Coelandt, huisvrouw van A. Abrahamsen, 's-Gravenhage, zij verklaart 2 jaar bij Mr. Hoek kinderjuffrouw geweest te zijn: na den dood van Mevrouw kwam zij nog met de kinderen wandelen. De behandeling van »Hampje« was door den Heer Hoek zeer streng; hij was liever voor den ander. De verstandhouding was tusschen moeder en dochter zeer goed. Grootmama behandelde de kinderen zeer verstandig en ging er prettig mede om. Zij heeft nimmer gemerkt dat er bepaalde oneenigheid tusschen man en vrouw bestond. De vraag van mevrouw Bulkley: of de kinderen door haar met vergiftigde Oostersche pijlen zijn gevonden, kan niet overgebracht worden. Mevrouw Schlingemann erkent dat de zuster niet altijd even prettig was voor de moeder, maar toch innig veel van haar hield. Maartje Sablerolles, te 's-Hage, dienstbode, vroeger bij Mr. Hoek, is aan het sterfbed geweest. De laatste woorden waren tot twee malen toe: »Ga weg,duivel.» Tusschen grootmoeder en kleinkinderen ging het goed. Zij is vertrokken omdat zij onaangenaamheden had met de huishoudster. Zoover zij weet, liet de verstandhouding van man en vrouw niets te wenschen over. Catharina Maria Batelband, dienstbode te 's-Hage, thans bij mevrouw Bulkley. Zij heeft dikwijls hulp verleend als er voor de dienstbode gekookt moest worden. De verstandhouding tusschen kinderen en moeder liet niets te wenschen over. De vraag of zij gezien heeft dat de kinderen Mevrouw met steenen wierpen of bespotten, werd geweigerd over te brengen. De offic. v. just. maakt attent, dat'zij in haar verhoor voor den commissaris Dielz verklaarde, «dat voor het gezegde: «Ga weg duivel», hare meesteresse den Heer Hoek heeft gekust. Zij herinnert zich zulks niet, doch wil niet ontkennen. Naatje Schotten, dienstbode bij Bloem, mag niet antwoorden op de vraag van bespotting of steenen gooien der kinderen, evenmin of zij beeft gezien dat Mr.Hoek en zijne huishoudster Mevr. Bulkley bespotten en uitmaakten. Annetia Strang, te Amsterdam. Zij heeft met Mevr. Bulkley geruimen tijd bij Bloemen gelogeerd. Op de vraag over de bespotting mag zij niet antwoorden, evenmin als op de vraag of zij niet gezien heeft dat Hoek zijn kinderen leerde levende kippen den kop af te slaan Mejuffrouw, A. Bol heeft 6 weken tegelyk met Mevr. Bulkley bij Bloemen gelogeerd. De vraag van bespotting, evenmin dat zij gezien heeft dat Mr. Hoek bezig was een eekhoorn dood te martelen in bet bijzijn zijne kinderen, mag beantwoord worden. Johannes Wilhelmus Suijker, voerman te Amsterdam^ is ook deelgenoot geweest van het voorloopig complot, doch erkent voor ƒ 1 uitgekocht te zyn wegens het medegaan van een rechercheur: het was dus toen reeds bekend. Jan Daniël Stork, commissaris van politie te Amsterdam. Men wenscht te weten hoe deze lot de wetenschap is gekomen. Hij meent zulks liet eerst van de Gebroeders Angelbeek vernomen te hebben, echter alleen het vervoeren van een krankzinnige. lüj stelde den Officier van Justitie te Amsterdam er mede in kennis en trachtte in he» complot politie te jtri&cu. ivat gelukt is. Door hem werd geen instructie gegeven jmdat hij niet wist wat gebeuren zoude. Wolft en Angeljeek zijn wet gewaarschuwd dat zij op moesten passen, doch hij persisteert bij zijne vorige verklaring. Hij weet niet zeker of de personen hem hebben bekend dat zij ƒ6O hebben gekregen. Hem staat voor, "dat hij het van enkelen heeft gezien en toen gekeken heeft of de briefjes wel echt waren. Hij heeft hun niet gezegd dat zij dat geld niet eerlijk hadden verdiend, terwijl onwaarheid is dat hij gezegd had: haal er zooveel van als je kunt, wel dat zij gerust mochten aannemen wat die heer gaf. Hij heeft persoonlijk de inspectie op het jacht geleid en heeft geen portemonnaie met geld gezien, die namens de politie aan den kapitein zoude zijn ter hand gesteld. Mr. H. Mollerus, kantonrechter te Apeldoorn. Deze had eenige mededeeling van den Officier van Justitie ontvangen, waarin hij versterkt werd door enkele gegevens. Hij wist niets van ontvoering van krankzinnige, doch vermoedde de ontvoering van de kinderen van Mr. Hoek. Hij nam geene maatregelen om de zaak te beletten en gaf ook aan Mevr. Bulkley geen kennis van de ontdekking. Hij kende Mr. Hoek niet, wel Mevr. Bulkley. Getuige deelt mede het verhaal omtrent Meerman. Hij kreeg van Mevrouw Bulkley een zeer gunstigen indruk en dacht niet, dat zij zich ooit tot eenige minder loyale zaak zoude leenen. Later vertelde mevrouw Bulkley hem, dat een onbekende haar een briefje in handen had gestopt, luidende: «Alles weet de justitie.'. Hij werd daardoor eenigszins twijfelend, te meer daar even te voren zij ook meedeelde een dergelijken brief te hebben ontvangen, luidende: »De kinderen zullen nu spoedig ontvoerd zijn.» Mevrouw Bulkley zegt in zake Meerland, dat, hoe zij de opvoeding harer kinderen ook betreurt, zij te veel van hen houdt om hen ooit te vermoorden.
Ook de Kantonrechter had den Officier van Justitie te Zutfen zijn vermoeden omtrent de ontvoering medegedeeld. De advocaat Mr. Caroli verzoekt daarvan acte.
Toen de Heer Mollerus vermoeden kreeg, heeft hij weten gedaan te krijgen, dat er een stelpolitie-macht beschikbaar was. Tien dagen waren zij geconsigneerd, wel bij nacht, doch men rekende niet op den avond.Mevrouw Bulkley wenscht nog geconstateerd te hebben, dat ieder te Apeldoorn van hare plannen wist, niet dat zij de kinderen zou vermoorden.
De griffier leest vervolgens het opgemaakt procesverbaal van Noordhoff voor, houdende zijne vroeger vermelde verklaring. De (zitting wordt hierop verdaagd tot Donderdag te 10 uren.
Donderdag, 14 Jan. Te 10 uren wordt de zitting heropend, liet eindverhoor der beklaagden vangt aan.
Mevr. Bulkley erkent het plan tot ontvoering van de kinderen met de 3e beklaagde te hebben beraamd, alsmede Mej. Schlingemann te hebben gezonden naar Hamme om Kloppers tot de uitvoering over te halen; dezen laatste een paar dagen daarna te hebben gesproken en hem in het algemeen het plan te hebben medegedeeld. Met mijn goedvinden, zegt zij, is Kloppers daarna voor mijne rekening naar Engeland geweest om het jacht te huren dat voor de ontvoering moest dienen. Kloppers deelde bij terugkomst mede het jacht gehuurd te hebben voor 500 pd. per maand. Ik keurde dit goed. Later, in Augustus, zijn Kloppers en juffr. Schlingemann voor mijne rekening weder naar Engeland gegaan om het gebruik van het jacht te regelen, waarbij bepaald is dat het schip naar Ostende zou gaan. De aankomst daar werd medegedeeld door juff.S.; toen besloten wij tot de ontvoering, desnoods met geweld, en werd een aanvang gemaakt met de aanwerving, voorwendende dat een krankzinnige moest vervoerd worden. Ik begaf mij ook zelf naar Amsterdam eu vernam van Kloppers dat mannen bereid gevonden waren tot medewerking. De beide pogingen tot ontvoering begin Sept. en 29 Sept. hadden daarna plaats, zooals reeds gemeld is, en met mijne goedkeuring. Getuige releveert, dat zij na aankomst der' mannen het ware doel heeft medegedeeld, doch verklaarde verboden te hebben om te moorden. De peper is verstrekt om bij geweld van den Heer Hoek hem in de oogen te werpen. Het geld voor de mannen had ik gereed liggen in 8 couverten, ieder met ƒ300; voorloopig werd /"60 aan ieder verstrekt. Beklaagde geeft verder weder een relaas van hetgeen gebeurd is, en gebeurd zou zijn ingeval de ontvoering gelukte. , Op de vraag van den Voorzitter herhaalt beklaagde door liefde voor de kinderen en de heiligeovertuiging dat zij verwaarloosd worden, tot deze daad te zijn gekomen. Zij erkent dat het een onwettige daad is,'waartoe zij echter zedelijk verplicht was. De Officier van Justitie vraagt aan beklaagde of zij de hand heeft gehad in zake het bekende te Montreux; hetgeen zij pertinent ontkent. Zij herhaalt gewaarschuwd te zijn vermoord te zullen worden, pogingen te hebben gedaan tot verzoening en tot verbetering ran de opvoeding der kinderen. De Off. van Justitie betwijfelt de waarheidsliefde van beklaagde, die evenwel zegt steeds de waarheid te hebben gesproken, tot geen laagheden, noch lot het verraden van anderen in staal te zijn. Ten slotte worden aan Mevr. Bulkley vertoond de kwitantiën van gekocht kinderspeelgoed èn de stukken van overtuiging, die door haar worden herkend voor zoo verre zij die vroeger gezien heeft. Kloppers bekent in zijn slotverhoor ziju schuld aan de medewerking in deze zaak, bekent de mannen te hebben aangeworven, het jacht te hebben gehuurd met Juftr. Schlingemann,en ten slotte op 29 Sept.'bij de poging tot ontvoeren te zijn geweest. De loop der zaken op dien dag wordt als vroeger herhaald en verder gereleveerd dat deze beklaagde voornemens was geweest een deikinderen weg te voeren, terwijl Noordhoff zich zou belasten met het 2e kind. Kloppers herhaalt persoonlijk niet geldelijk beloond te zijn geweest. Ik was mij bewust — zeide hij — een onwettige daad te bedrijven, maar vermeende ook uit een vroeger arrest van het Hof te Brussel te hebben vernomen dat zij het wangedrag van een vader de kinderen aan de grootmoeder konden worden toevertrouwd, zoodat ik hierin zooveel kwaad niet zag. Tenslotte zegt beklaagde dat Mevrouw Bulkley hem had beloofd, dat zij, als'de zaak goed afliep, voor hem en zijn gezin zou zorgen. Mej. Schlingemann herhaalt eveneens in hoofdzaak hetgeen zij reeds vroeger heeft gezegd omtrent haar aandeel in de zaak en de samenwerking met Kloppers. Medelijden met Mevr. B. en de arme kinderen brachten mij tot het volvoeren dezer onwettige daad, zoo verklaarde deze beklaagde. Het woord wordt verleend aan den Off. van Justitie. Hij vangt aldus aan:
Edelachtbare heeren! vanwaar deze groote toeloop van het publiek bij deze zitting? Het geldt geen moord of andere gruweldaad, maar het is een vreemde en buitengewone zaak. Ontvoering van minderjarigen aan den vader is een daad, die in Nederland nooit zal worden geoorloofd. En dan hier door eene vrouw, die zich voor de tweede maal, nu onder verzwarende omstandigheden, daaraan schuldig maakte. De eerste maal was er geen sprake van geweld en vrijspraak volgde • thans echter een ontvoering met geweld, door gevaarlijke mannen uit de gemeenste klasse van menschen, waarbij vrijspraak niet zal worden toegejuicht. De verhouding tusschen Mevrouw Bulkley en den Heer Hoek doet weinig tot de zaak af en de persoonlijkheid van Hoek komt hier niet in aanmerking. Daarom riep ik geen getuigen op, die tegen den Heer Hoek konden getuigen, liet familieschandaal behoort hier buiten en dat was ook uwe overtuiging, want vele vragen door de verdedigers gedaan, zijn geweigerd. Echter buiten mijne instigatie; ik had wel gaarne die vragen laten doen. De bewering, dat Hoek zijn kind wel eens een klap heeft gegeven, beteekent weinig, en wie bewijst dat Hoek de kinderen leert hunne grootmoeder te bespotten? Kan dit niet uit het kinderlijke hart zelf voorkomen, uit het hart vooral van een kind, dat als het ware gevangen wordt gehouden uit vrees voor de listen en lagen van de grootmoeder? Dat Hoek zijn kind leert een kip den kop af te slaan, om dan later de grootmoeder te onthalzen, is door niets bewezen, en deze verhalen steunen alleen op de bewering van Mevr. Bulkley.
Ten opzichte van de eerste beklaagde zal ik mij plaatsen op een voor haar het gunstigst standpunt, en ga daarbij van de meening uit, dat Mevrouw Bulkley ter goeder trouw van meening was dat de Heer Hoek de kinderen niet goed opvoedde. Toen Mr. Hoek te Montreux was, hopende buiten gevaren te zijn, bleek hem al spoedig dat hij werd bespionneerd door zekeren Lacy, waarvan bleek, dat hij in verstandhouding stond met Mevrouw Bulkley. De heer Hoek vraagt niet veel: sleehts het rustig bezit zijner kinderen en een stil leven. Hij vestigt zich daartoe in een villa te Apeldoorn, en nauwelijks is hij daar, of ziet, Mevrouw Bulkley betrekt het Hotel van Bloemink in de nabijheid van het huis van mr. Hoek. Door aankoop van terrein weet zij het huis van Mr. Hoek als het ware te omsingelen. Mr. Hoek wordt door telegrammen en brieven steeds verontrust. Mevr. Bulkley ontkent wel hieraan schuld le hebben, maar 't is toevallig. Mr. Hoek moet verder zelf beschuldigd worden van moord, doch de le bekl. heeft hier, zoo zij zegt, ook geen hand in. Meerland kwam weldra iv aanraking met Mevr. B„ die hem veel geld gaf, waarvoor Meerland aan zijne vrouw cadeaux geeft en met haar op reis gaat. De vrouw, later teruggegaan, deelt mede aan Mr. Hoek wat zij van de voorgenomen ontvoering door Meerland had vernomen. De kantonrechter, die hiermede wordt iv kennis gesteld, onderzoekt daarop, waarbij Mevr. Bulkley zich voordoet als de onschuldigste der wereld. Ook later weet zij zich, bijgestaan door den ouden Heer Hoek, opnieuw zoo voor te doen, en de kantonrechter achtte eindelijk ook haar niet hiertoe in staat.
Uit de verklaringen van enkele getuigen, gisteren gehoord, concludeert de officier van justitie, dat wel niemand er aau zal twijfelen of reeds in Juni deed Mevrouw Bulkley een poging tot ontvoering. Spreker herinnert dat de eerste beklaagde meer dan eens onwaarheden mededeelde en verwijst o. a. naar de zaak der ontvreemding van de gelden door Meerland, waarvan zij de justitie onkundig liet. Het bezoek van zekeren Andreas aan Mevr. B. brengt spr. te berde zoomede de door hem verzonden telegrammen aan Mr. Hoek en Mej. van Essen. Het gestreng onderzoek in deze bracht geen verstandhouding tusschen Andreas en Hoek aan het licht. Een nieuw plan wordt nu ontworpen, waarbij de inmenging van Kloppers ter sprake kwam; de informatie, door Mej. Schlingemann bijden lieer Schlingemann verkregen, luidde o. a. dat K. een gevaarlijk man is en Mej. S. treedt verder handelend op door Kloppers te gaan opzoeken en met hem te confereeren. Niet alle handelingen der beklaagde zal spr. aanhalen, doch kort herinnert hij aan de huur van het jacht, de proviandeering daarvan en den aankoop vau speelgoed enz.
Spr. geeft verslag van.de eerste gelukkig mislukte poging, die zeer zeker een ongeluk zou hebben tengevolge gehad, want men wist dat Hoek in het bezit was van geladen pistolen. Wat zou er van hem en de zijnen geworden zijn? Spr. toont de ijver der Amsterdamsche politie aan, waardoor veel tot veredeling is bijgebracht. De 2e poging lot ontvoering wordt door spr. duidelijk omschreven. De off. van Justitie zegt eindelijk, dat de Zutfensche llechtbank geen termen voor vervolging heeft gevonden, overwegende dat o. a. de uitvoering onder deze omstandigheden niet heeft kunnen plaats hebben. Door voorbeelden en aanhalingen van schrijvers betwist spr. deze rechterlijke meening. Spr. beweert verder dat de onmogelijkheid tot de ontvoering niet aanwezig was; voorts dat de 8 personen alleen middel waren, daar toch de eigenlijke ontvoering aan Kloppers was opgedragen. Was hij zoo fanatiek geweest als de Ie beklaagde, dan was er ook gelegenheid geweest om gedurende de worsteling vau Hoek, de kinderen te halen. Spr. toont dan ook aan, dat de mislukking heeft afgehangen van omstandigheden buiten den wil der beschuldigden. Er zou geen begin van uitvoering zijn geweest volgens de Zutf. rechtbank. Volgens spr. moet deze rechtbank dit uitmaken. Spr. is van oordeel, en toont dit weder met voorbeelden aan, dat dit wel zoo is, te meer daar de intentie ook bewezen is door de bekentenis van de drie beklaagden, door de verschillende reizen, de huur van het jacht, de proviandeering, de omsingeling en het binnentreden van het huis, de aangrijping van Hoek, het gereedstaan van het rijtuig enz. Spreker is van oordeel dat iv deze zaak geen sprake kan zijn van eene schijnvertooiiing eu deelt dus ook dit gevoelen van de Zutf. Rechtbank niet. De ambt. van het Openb. Min. komt tol de conclusle, dat Mevr. Bulkley en Kloppers als hoofddaders moeten worden aangemerkt en gestraft, terwijl men de medeplichtigheid Vau Mej. Schlingemann niet zal kunnen ontkennen. Zij heeft medegewerkt in alles en plaats genomen in het rijtuig dat bestemd was om de kinderen te ontvoeren.
Spr. noemt het geheel een vreeselijk misdrijf, dat, ingeval van schikking, leed aan drie menschen zou hebben gedaan. Mevr. B. heeft met willen luisteren naar de haar gegeven waarschuwing na het eerste vonnis; Kloppers werd niet door liefde maar door geldzucht gedreven: toch ben ik — zegt spreker — hem meer genegen dan bij de aanvang van het proces. Doch het karakter van Mevr. Bulkley heeft mij geleerd dat zij weinig sympathie verdient.
Mej. Schlingemann beschouw ik meer als het slachtoffer van mevrouw Bulkley die zich niet zou hebben ontzien om velen, ook het achttal mannen uit Amsterdam, ongelukkig te maken. Pijnlijk is bet voor mij Mej, S. te vervolgen, die als het ware geïsoleerd scheen door de le beklaagde. Ik requireer dat allen zullen worden schuldig verklaard aan poging tot ontvoering der minderjarige met aanneming van verzachtende omstandigheden wat betreft de 3e beklaagde, en dat zij zullen worden veroordeeld, de beide eersten (Mevr. Bulkley en Kloppers) tot twee jaren en de 3e (Mej. Schlingemann) tot 4 maanden cellulaire gevangenisstraf.