Ingezonden.
Mijnheer de Redacteur!
Ex uno disce Omnes.
Meer dan een jaar lang werd ik op allerlei wijze besproken en heb dit stil laten gaan, omdat ik vertrouwde, dat als de zaak van de ontvoering van mijn zoontje ter openbare terechtzitting van het Hof kwam, de waarheid aan het licht zoude komen. Ik heb daarom gezwegen van de wijze waarop de instructie gevoerd werd; ik heb gezwegen ofschoon een medeplichtige aan een zoo ernstig misdrijf, een vreemdeling, niet alleen in het geheel niet vervolgd werd, maar ongemoeid bleef, ofschoon de Justitie er kennis van gekregen had, toen hij op het eind des vorigen jaars Holland bezoeken zoude; ik heb over nog veel ergers gezwegen, altijd in de hoop dat het onderzoek ter terechtzitting mij recht zou doen wedervaren.
Het tegendeel is waar geweest. Leugen en laster hebben vrij spel. Te vergeefs meldde ik mij heden aan om alsnog als getuige gehoord te worden, al had ik mij gisteren daarvan verschoond. Ik deed het toen omdat ik niet getuigen wilde tegen de grootmoeder mijner kinderen, terwijl ik niet voorzien kon wat ter openbare terechtzitting zoude voorvallen. In hetgeen gezegd is, mocht ik niet berusten, en bood daarom op grond van artt. 203 en 204 strafv. aan alsnog getuigenis af te leggen. Nu ik daartoe de gelegenheid niet gehad heb, moet ik openlijk opkomen tegen de gisteren ter mijner bezwaren afgelegde getuigenissen, lk verklaar die in hoofdzaak leugenachtig en zal te zijner plaatse en tijde klachten indienen. Vooral verklaar ik de aantijging van een bepaald misdrijf lasterlijk, en heb de eerste stappen tot het dienen eener klacht reeds gedaan. Wat de getuigenissen betreft, wil ik een enkel feit uit velen aanhalen. De getuige Betsy Schlingermann- Bulkley verklaarde, volgens het Dagblad, «dat tusschen de beschuldigde en haar overleden zuster steeds hartelijke genegenheid bestaan had» en volgens het Vaderland, dat ik haar zuster tegen de moeder had opgezet«. En diezelfde getuige schreef op 9 Juni 1883 in een brief handelende over de ontzegging van mijn huis aan de Wed. Bulkley de volgende zinsneden: «You know Mary was often very angry with Mamma but she never refused Mamma the house« (Gij weet dat Mary dikwerf zeer boos was op Mama, maar zij ontzeide haar nimmer het huis) en verder: «Formerly, dear Isaac, you yourself ofter said to Mary, and so did I,*that she ought to be kinder and more respectful to Mamma.(t (Vroeger zeidet gij, waarde Isaac, evenzeer als ik, dikwerf tegen Mary, dat zij liever en eerbiediger tegen Mama moest zijn). Men ziet hieruit voldoende welke waarde toe te kennen aan de verklaring der getuige Betsy Schlingermann. Maar tevens leert men er ook uit welke waarde de getuigenis van Mr. A. F. de Bas heeft, die nog wel onder eede (zie Vaderland) in gelijken zin verklaard heeft. De grootte zijner waarheidsliefde kan ik dan ook eveneens zwart op wit bewijzen, terwijl de geheele geest zijner getuigenis zich verklaart uit de omstandigheid, dat ik hem in het openbaar den rug heb toegekeerd, terwijl zijn verdere drijfveeren niet verre te zoeken zijn. Dat ik andere en soortgelijke verklaringen met stilzwijgen voorbij ga, zal men begrijpen. A bon entendeur demi mot suffit Daar mij alle bladen niet bekend zijn die een overzicht van het geding gaven, verzoek ik allen, die het deden, dit stuk te willen overnemen. Voorloopig laat ik het hierbij. U, M. de R., dank zeggende voor de verleende ruimte. Geloof mij achtend, Uw Dw. Dienaar, Mr. I. H. J. Hoek. Apeldoorn, 10 October 1884.