zaterdag 18 september 2010

I. INLEIDING

Het Proces-Bulkley. EEN DRAMA UIT DE GEZETEN KLASSEN, door INTERVIEW.
I. Inleiding.
De romanschrijver, die zijne lezers wil boeien door de beschrijving van phantastische avonturen, door de schildering van excentrieke karakters, of door de opeenhooping van feiten, die zijner verbeeldingskracht eer aandoen, kan moeielijk een stof vinden, schooner dan het proces-Bnlkley aanbiedt; en het is, uit dit oogpunt beschouwd, waarlijk jammer, dat deze bladzijden moeten worden geschreven door eenen chroniqueur, door eenen geschiedschrijver, die het zich in de eerste plaats tot taak wil stellen: onpartijdig, juist en zonder aanzien van persoon, dat gene te vermelden, wat een groot belangstellend publiek reeds sedert jaren, maar vooral sedert de laatst verloopen maanden, verlangend tegemoet ziet. De levensroman, het onopgesmukte verhaal van waarachtig voorgevallen feiten, is intussehen veel aangrijpender, dan het voortbrengsel der phantasie van den romancier. Hier romanhelden, millionairs, verkwisters, die hunne schatten overhebben voor de grootste misdaden; lage sujetten, door geldzucht gedreven, die misdaden uitvoerende; vrouwen, gebruik makende van den invloed, ten goede of ten kwade, dien zij op de romanhelden uitoefenen ; hier in éen woord de stof voor een Xavier de Montépin; daar echter, in dien werkelijken levensroman, ook millionairs, die hunne schatten overhebben tot het bereiken van het voorgestelde doel; daar ook sujetten dienstbaar aan het goud; maar daar ook licht ontvlambare gemoederen, die medeleven met hunne naasten en de gevolgen willen dragen van datgene, wat zij vermeenen, dat goed en edel is. Tragisch, bij uitstek tragisch, is die figuur der vrouw, die, hoewel rijk met schatten gezegend, eenzaam staat en ongelukkig aan haren levensavond, die bijna alles, wat haar lief en dierbaar was verloren heeft en thans nog slechts één ideaal, één levensdoel heeft, dat haar moest voeren tot daden harer onwaardig, die haar er toe leidden om alles te vergeten en zichzelve te brengen op de plaats, bestemd voor misdadigers en ellendigen. Maar toch moeten wij onwillekeurig eerbied gevoelen voor die onverzettelijke natuur, die voor niets terugdeinst, waar zij meent, te goeder trouw meent, dat zij voorwaarts moet, voorwaarts tot bescherming, hulp en verlossing van haar bloed, haar leven, haren eenigen waren rijkdom. Wij zeggen : waar zij dit te goeder trouw meent, want wij onderschrijven volstrekt niet deze hare meening ; niet aan ons staat het te oordcelen, of zij in haar recht is; niet aan ons den staf te breken over den man, dien zij meent te moeten Laten en verachten; ja, wij zouden zelfs nog aarzelen haar in het gelijk te stellen, wanneer die man ten tweeden male vernederd de rechtszaal verliet, ja zelfs nog niet wanneer ten tweeden male zijn eigen vader tegen hem kwam getuigen. Het is onze plicht, als geschiedschrijver, het oordeel over te laten aan de weinigen, die zulk eene volkomen kennis der personen en gebeurtenissen hebben, dat zij, als onpartijdige rechters, kunnen vrijspreken of veroordeelen.

Het eerste proces-Bulkley ligt onzen lezers zeker nog te versch in het geheugen, om hun te herinneren, hoe de grootmoeder haar kleinkind naar Engeland ontvoerde, achterhaald werd, terechtgesteld voor het Gerechtshof te s-Gravenhage, en onder de luide toejuichingen van het talrijk publiek werd vrijgesproken. Wij kunnen hierover dus zwijgen en onmiddelijk beginnen met het nu hangende strafproces. Evenwel willen wij te voren eenigszins trachten aan te geven, wat er vroeger is voorgevallen, en als 't ware het voorspel en de bedrijven van het groote drama laten spelen, vóor wij de ontknooping in het slotbedrijf doen kennen. Wellicht zal de menschkundige lezer onmiddelijk het verband herkennen tusschen oorzaak en gevolg, en zich veel kunnen verklaren, wat hem vroeger onverklaarbaar voorkwam.