zaterdag 5 februari 2011

Lugano

Na de gratie aan Mevrouw de weduwe Bulkley verleend, meende het publiek dat thans de aangelegenheden van de familien Bulkley en Hoek niet meer in 't openbaar zouden behoeven ter sprake te worden gebracht en de grootmoeder alle plannen zou hebben laten varen om zich van hare kleinkinderen meester te maken of zich met deze in verbinding te stellen zonder toestemming van hun vader.
Uit de gebeurtenissen, die de vorige week op Zwitsersch grondgebied zijn voorgevallen, blijkt evenwel het tegendeel.

De Heer Hoek had in het najaar van 1887 met zijne kinderen Apeldoorn verlaten, zonder zijn adres achter te laten. Hij had dit opzettelijk gedaan om gevrijwaard te zijn tegen alle mogelijke plannen die bij zijn schoonmoeder zouden kunnen opkomen. Toch scheen Mevrouw Bulkley bijzonder er op gesteld te zijn de tegenwoordige verblijfplaats van den Heer Hoek op te sporen, en toen 't haar niet gelukt was in Nederland tot de verlangde wetenschap te geraken, nam zij haar toevlucht tot private detectives uit de Engelsche hoofdstad om het spoor te onsdekken van haar schoonzoon. Zelfs moet zij een som van ƒlO,OOO hebben beschikbaar gesteld voor dengeen die haar die verblijfplaats zou opgeven. De scherpzinnigheid der detectives, die uit zoo ruime beurs konden putten, bleek in dit geval op nieuw. Het verblijf van den Heer Hoek werd opgespoord en ontdekt te Lugano in Zwitserland.
De vorige week verscheen daar plotseling Mevr. de Wed. Bulkley in eigen persoon, vergezeld door een Engelschman, die voorgaf advocaat te zijn, en die reeds vroeger te Lugano was opgemerkt geworden.
Haar komst ging gepaard met eene oproeping van den prefect van politie te Lugano tot den Heer Hoek om ten zijnen bureele te verschijnen.
De prefect bleek geheel onder den indruk te zijn gebracht, dat de Heer Hoek niet bevoegd was zijne kinderen onder zich te houden, en Mevr. Bulkley versterkte hem daarin, dcor zich te beroepen op een document, o. a. geteekend door Mr. De Bas en den Heer Knoote te 's-Gravenhage en eenige andere heeren, die als familieraad zouden gezeten zijn.
De prefect was zeer geneigd om mevrouw Bulkley, die Engelsche onderdaan beweerde te zgn, ter zijde ;e staan, en liet, toen Mr. Hoek weigerde aan zijn verzoek te voldoen om de kinderen in tegenwoordigheid van zijn schoonmoeder te brengen, die kinderen tegen den wil van hun vader, die intusschen in het bureau werd gehouden, uit de woning halen en naar het bureau overbrengen. Een vrij heftig tooneel moet toen zijn voorgevallen, waarbij Mr. Hoek zijn goed recht krachtig verdedigde en zich beriep op de Nederlandsche Justitie, terwijl hij zich tegen elke onrechtmatige aanhouding verzette.
De prefect liet hem en zijne kinderen weer naar hun woning gaan en de Heer H. telegrapheerde aan de Nederlandsche regeeringspersonen.
Inmiddels werd korten tijd later door mevr. Bulkley, bijgestaan door twee Engelschen, een poging gedaan om de woning van den Heer Hoek binnen te dringen, wat hun echter door de eigenaars belet werd, zoodat deze poging alleen wat straatschandaal uitlokte.
Een poos later ontving de Heer H. een schrijven van een der Engelschen, waarin hij werd aangezocht aan Mevrouw Bulkley hare kleinkinderen te laten zien, om afscheid van hen te nemen, gedurende vijf minuten.
Tevens werd er op gezinspeeld, dat, Indien het verzoek mocht worden afgeslagen, de politie opnieuw in de zaak zou worden gemengd.
Daar nu de Heer H. liever de kennis met de Luganeesche politie niet wilde hernieuwen, besloot hij aan dit verzoek te voldoen, mits Mevr. Bulkley geheel alleen kwam.
Alzoo geschiedde, en gedurende eenige oogenblikken onderhield de grootmoeder zich met hare kleinkinderen.
Na dit bezoek besloot de Heer H. Lugano te verlaten en naar Bellinzona te vertrekken, waar de directeur van justitie verblijf houdt.
Vóór zijn vertrek ontving hij echter eene oproeping om voor den rechter van instructie te verschijnen, ten einde te worden gehoord op een klacht van den prefect van politie te Lugano, welke klacht later hieruit bleek te bestaan, dat de Heer H. dien prefect valscheljk beschuldigd zou hebben van onrechtmatige aanhouding.
Te Bellinzona had de Heer H. een onderhoud met den directeur van politie, die de handelingen van den prefect van Lugano aanvankelijk verdedigde met het oog op de dien ambtenaar vertoonde stukken, o. a. het document van den familieraad, ook onderteekend door den Engelschen consul, en de hem gedane mededeeling, dat de Heer H. als voogd over zijne kinderen zou zijn afgezet.
Nadat de Heer H. de geheeie geschiedenis had medegedeeld, de onjuiste voorstellingen had in 't licht gesteld en had doen uitkomen, dat de Nederl. wet geen familieraad kent die bevoegd zou zijn voogdijrechten te ontnemen, en nadat hij andermaal zich op de Nederlandsche Regeering had beroepen, verklaarde de Directeur van justitie dat hij moest toegeven dat de prefect van Lugano was gedupeerd, maar dat hij diens goede trouw niet kon verdenken, zoodat hij zich zou bepalen hem een afkeuring te geven over zijne overijling.
Inmiddels zou hij afwachten de inlichtingen der Ned. justitie, terwijl dan de Heer H. zijn reis vrijelijk zou kunnen vervolgen.
Mocht blijken dat de opgaven van den Heer H. in alle opzichten juist waren geweest, dan zou hem later een verontschuldiging worden aangeboden.
Naar wij verder vernemen, moet de Nederlandsche Regeering zich met de zaak hebben ingelaten en de Zwitsersche inlichtingen hebben verstrekt.
15-03-1888