zondag 19 september 2010

XIV. ACTE VAN VERZET

XIV. ACTE VAN VERZET DD. 23 OCTOBER UITGEBRACHT DOOR DEN OFF. V. JUST. TEGEN BOVENSTAANDE DENZELFDEN DATUM.
Op heden 23 Oct. 1885 verscheen ter griffie der Arr.- Rechtbank te Zutfen de Heer Jhr. Mr. M. W. C. de Jonge, officier bij gemelde rechtbank, die verklaarde, dat hij in verzet komt tegen de beschikking dezer rechtbank dd. 23 Oct. 1885 in de zaak van J. M. M. Schl., M. C. 8., wed. R. W. 8., en P. J. A. K., en wel op grond, dat door de rechtbank ten deze een beslissing is genomen, in allen gevalle in strijd met de regelen, voorgeschreven bij 't W. v. Strafvord., als bevattende eene beslissing ultra retitum, en de rechtbank dus deze beslissing, voor zooveel de beklaagden Mevr. Bulkley en Kloppers niet had mogen nemen, hebbende bij slechts, op grond van art. 113 van 't W. v. Strafvord., de bevoegdheid, om te gelasten of 't spoedig voleindigen van of sluiting der instructie, en moetende daarna door het O. M. volgens art 114 van 't zelfde wetboek requisitoir genomen worden ; bovendien, dai hij verder in verzet komt tegen voornoemde beschikking voor zooveel de verdachte Johanna Maria, Magdalena Sehlingemann betreft, op grond, dat de rechtbank uitgemaakt heeft, dat tegen het feit, zooals dit uit de gevoerde instructie is gebleken zich te hebben voorgedaan, geen strafbepaling bestaat; daar toch uit de gevoerde instructie niet voldoende is gebleken, dat er absolute onmogelijkheid bestond, om de poging tot misdaad, welke misdaad beraamd was door de bekl. Mevr. Bulkley en Kloppers, ten uitvoer te leggen en in dezen stand der zaak de door de bekl. zelve gepleegde handelingen niet als bloote actes préparatoirs zijn te beschouwen en dat hij in verzet komt tegen voornoemde beschikking- Waarvan acte enz.

De zaak kwam nu bij het Hof in raadkamer te Arnhem, hetwelk nu le tegen Mejuffr. Schlingemann instructie met dagvaarding in persoon verleende; 2e vernietigde dat gedeelte der beschikking van de rechtbank le Zutfen, waarbij mevr. Bulkley en Kloppers buiten vervolging waren gesteld; 3e de zaak terugwees naar de rechtbank te Zutphen. Daarop werd ook tegen mej. Schlingemann geïnstrueerd; na afloop daarvan bood de officier de stukken aan aan de Raadkamer der Rechtbank en requireerde verwijzing van de drie beklaagden naar de openbare terechtzitting. Ook deze beschikking werd geweigerd en de beklaagden buiten vervolging gesteld. Hiertegen kwam de officier wederom in verzet, waarop het Hof te Arnhem de beschikking der Zutfensche rechtbank vernietigde en de 3 beklaagden naar de openbare terechtzitting van de rechtbank te Arnhem verwees, met last van invrijheidstelling van mevr. Bulkley, op grond van ziekte. De officier van gezondheid toch, in de gevangenis te Zutfen, had in een schriftelijk rapport verklaard, dat mevrouw Bulkley lijdende was aan hersencongeslie en zenuwoverprikkeling, waarop de preventieve hechtenis nadeeligen invloed uitoefende.