Het dineetje van 27 September—Het span paarden in »de gouden ploeg—
het boodschappenbriefje — de tweede tocht naar Apeldoorn.
Toen om de bekende reden het plan van 14 September» niet Had kunnen uitgevoerd worden,bleven Mevrouw Bulkley met hare helpers goed op de hoogte van hetgeen in het huis van den schoonzoon voorviel. De loges waren vertrokken en het veld dus vrij.
Na vele beraadslagingen werd eindelijk de 29sten September vastgesteld als de groote dag, waarop het lang beraamde plan zou worden uitgevoerd.
Maar toch aarzelde de oude dame nog en deed nog een poging om zonder geweld de kinderen te zien te krijgen; wij durven niet zeggen: te ontvoeren, want dat dit haar plan daarbij was,blijkt uit niets.
Zaterdag den 26en September, omstreeks 7 uur ontving de Heer C. F. Gronemeyer, predikant te Apeldoorn, een bezoek van mevrouw Bulkley,die hem kwam spreken over de inschrijving voor de diaconie, waarvoor eene circulaire was verzonden.
Zij gaf daarbij te kennen, dat zij voor eene aanzienlijke gift wilde inteekenen op naam harer kleinkinderen. De predikant boog.
Zijne bezoekster gaf daarop te kennen, dat zij ook nog een ander doel met hare komst had : dominé zou haar zeer verplichten,als hij aan de kinderen van den Heer Hoek
eene uitnoodiging wilde overbrengen voor een dineetje, den volgenden dag in 't hotel van Bloemink te geven, ter eere van hun neefje Schlingemann,die juist jarig was, en waarbij zij natuurlijk niet tegenwoordig zou zijn.
Bij dit verzoek overhandigde de dame aan den predikant een briefje geadresseerd aan Henry en Martinus, maar de geestelijke weigerde het over te brengen.
Nadat de bezoekster nog geklaagd had over de slechte opvoeding, die de kinderen kregen, en dat zij tegen haar door den vader opgezet werden, vertrok zij dus zonder haar doel bereikt te hebben.
Er moesten nog slechts eenige voorbereidende maatregelen worden getroffen.
Mevrouw hield,zooais wij gezegd hebben, maandpaarden van den stalhouder Thien, te Zutfen, en deze kreeg nu last om te zorgen, dat den 29sten September te Soest een nieuw span paarden gereed stond, om onmiddellijk met versche bespanning naar Amsterdam te kunnen doorrijden, üe stalhouder kwam dien hem opgedragen last zorgvuldig na en zond Dinsdagnamiddag een lichtbruine en een vos per trein naar Amersfoort, waar zij ongeveer te 3 uren aankwamen en terstond naar Soest reden. De koetsier Klemholt hield daar de paarden getuigd klaar bij Kamerbeek, in de herberg
»de Gouden Ploeg.«
Hij had tevens het bevel ontvangen, dat hij, als Woensdagochtend het verwachte rijtuig niet was aangekomen, naar Zutfen kon terugkeeren.
Zoo brak de 29ste September aan. 's Morgens zou Kloppers vertrekken.
Even te voren overhandigde mevrouw Bulkley hem een stukje papier in den vorm van een doktersrecept,waarop de boodschappen geschreven waren, die hij moest verrichten. Het luidde:«vleesch met beenen voor den hond; snuif of peper; ploertendooders; flinke touwen ; doeken;zakken; mand voor de poesjes met deksel en hengsels.«
Kloppers vertrok naar Amsterdam en trof daar alle aangeworven mannen aan, bij welke zich de rechercheur Wolff nog aangesloten had.
Met den trein van 10.50 vertrok het geheele gezelschap met een kaartje enkele reis naar Harderwijk.
Kloppers zat in een coupé 2e klasse, de andere mannen: David van Angelbeek, diens broeder Johan ; Barend Slosser; Fred. Carel Schmoltz;Theodorus Gerardus van der Aa; Johannes Theunissen,en de bekende Noordhoff en Wolff, beiden als kruiers gekleed, in de 3e klasse.
't Is een groote vraag of al de mannen wisten wie zich in 't gezelschap bevonden.
De beide Angelbeeks en Slosser waren er mee bekend;maar de overige drie man ?
In de instructie te Zutfen hebben ook dezen verklaard, dat zij Noordhoff en Wolff kenden, eu dit is, ook al ware 't hun niet medegedeeld, zoo onmogelijk niet, als men nagaat, dat die mannen altijd bij de straat zijn en als 't ware op straat leven, terwijl ten overvloede den vorigen dag (28 September) bij gelegenheid van de uitspraak in de zaak-Van Ommeren, de geheele Bijksveldwacht, waaronder ook Noordhoff, ten aanschouwe van een talrijk publiek, voor het Paleis van Justitie opgesteld had gestaan. Maar hoe 't ook zij, het onderzoek ter terechtzitting zal dit punt, evenals zoovele anderen, moeten uitmaken. De veldwachter Noordhoff beweert, dat hij zich eerst in het rijtuig later op dien dag heeft bekend gemaakt.
Te Harderwijk aangekomen, kregen de mannen een flinke hartsterking en deden pogingen een rijtuig voor 9 man te vinden naar Apeldoorn.
Toen dit onmogelijk te krijgen was, besloot men per trein van 2.15 naar Amersfoort te reizen.
Daai leverde de huurkoetsier Schimmel een grootrijtuig voor ’20 naar Apeldoorn, wat door Kloppers betaald werd. Hij ging evenwel niet zelf mede, maar vertrok per trein naar Apeldoorn, na de mannen een gulden gegeven te hebben voor snuif.
Noordhoff deed evenwel, zoodra de royale heer vertrokken was, het voorstel, om liever voor dien gulden iets te gaan gebruiken en dan te zeggen, dat er geen snuif te verkrijgen was geweest.
Men was het spoedig hierover eens, en na een kort oponthoud, reed het rijtuig met de acht mannen langs den Amersfoortschen weg naar Apeldoorn.
(Wordt vervolgd.)