Na de gratie aan mevrouw de weduwe Bulkley verleend, meende het publiek dat thans de aangelegenheden van de familiën Bulkley en Hoek niet meer in het openbaar zouden behoeven ter sprake te worden gebracht en de grootmoeder alle plannen zou hebben laten varen om zich van hare kleinkinderen meester te maken of zich met deze in verbinding te stellen zonder toestemming van hun vader.
Uit de gebeurtenissen die de vorige week op Zwitsersch grondgebied zijn voorgevallen blijkt evenwel het tegendeel.
De heer Hoek had in het najaar van 1887 met zijne kinderen Apeldoorn verlaten, zonder zijn adres achter te laten.
Hij had dit opzettelijk gedaan, om gevrijwaard te zijn tegen alle mogelijke plannen die bij zijne schoonmoeder zouden kunten opkomen.
Toch scheen mevrouw Bulkley bijzonder er op gesteld te zijn de tegenwoordige verblijfplaats van den heer Hoek op te sporen, en toen het haar niet gelukt was in Nederland tot de verlangde wetenschap te geraken, nam zij hare toevlucht tot private detectives uit de Engelsche hoofdstad, om het spoor te ontdekken van haren schoonzoon.
Zelfs moet zij eene som van f 10,000 hebben beschikbaar gesteld voor dengeen die haar die verblijfplaats zou opgeven.
De scherpzinnigheid der detectives, die uit zoo ruims beurs konden putten, bleek in dit geval opnieuw.
Het verblijf van den heer Hoek werd opgespoord en ontdekt te Lugano in Zwitserlaad. De vorige week verscheen daar plotseling mevr. de wed. Bulkley in eigen persoon, vergezeld door een Engelschman, die voorgaf advocaat te zijn en die reeds vroeger te Lugano was opgemerkt geworden.
Hare komst ging gepaard met eene oproeping van den prefect van politie te Lugano tot den heer Hoek om te zijnen bureele te verschijnen.
De prefect bleek geheel onder den indruk te zijn gebracht dat de heer Hoek niet bevoegd was zijne kinderen onder zich te houden en mevr. Bulkley versterkte hem daarin, door zich te beroepen op een document, o.a. geteekend door mr. de Bas en den heer Knoote te 's Gravenhage en eenige andere heeren die als familieraad zouden gezeten zijn.
De prefect was zeer geneigd om mevrouw Bulkley die Engelsche onderdaan beweerde te zijn, ter zijde te staan en liet, toen mr. Hoek weigerde aan zijn verzoek te voldoen om de kinderen in tegenwoordigheid van zijne schoonmoeder te brengen, die kinderen tegen den wil van hunnen vader, die intusschen in het bureau werd gehouden, uit de woning halen en naar dat bureau overbrengen.
Een vrij heftig tooneel moet toen zijn voorgevallen, waarbij mr. Hoek zijn goed recht krachtig verdedigde en zich beriep op de Nederlandsch justitie, terwijl hij zich tegen elke onrechtmatige aanhouding verzette.
De prefect liet hem en zijne kinderen weer naar hunne woning gaan en de heer H. telegrafeerde aan de Nederlandsche regeeringspenonen.
Inmiddels werd korten tijd later door mevr. Bulkley, bijgestaan door 2 Engelschen, een poging gedaan om de woning van den heer Hoek binnen te dringen, wat hun echter door de eigenaars belet werd, zoodat deze poging alleen wat atraatschandaal uitlokte.
Eene poos later ontving de heer Hoek een schrijven van een der Engelsehen, waarin hij werd aangezocht aan mevr. Bulkley hare kleinkinderen te laten zien om afscheid van hen te nemen, gedurende 5 minuten.
Tevens werd er op gezinspeeld, dat, indien het verzoek mocht worden afgeslagen de politie opnieuw in de zaak zou worden gemengd.
Daar nu de heer H. liever de kennis met de Luganeesche politie niet wilde hernieuwen, besloot hij aan dit verzoek te voldoen, mits mevr. Bulkley geheel alleen kwam.
Alzoo geschiedde, en gedurende eenige oogenblikken onderhield de grootmoeder zich met hare kleinkinderen.
Na dit bezoek besloot de heer H. Lugano te verlaten en naar Bellinzona te vertrekken, waar de directeur van justitie verblijf houdt.
Voor zijn vertrek ontving hij echter eene oproeping om voor den rechter van instructie te verschijnen, ten einde te worden gehoord op een klacht van den prefect van politie te Lugano, welke klacht later hierin bleek te bestaan dat de heer H. dien prefect valschelijk beschuldigd zou hebben van onrechtmatige aanhouding.
Te Bellinzona had de heer H. een onderhoud met den directeur van Politie, die de handelingen van den prefect van Lugano aanvankelijk verdedigde met het oog op de dien ambtenaar vertoonde stukken, o. a. het document van den familieraad, ook onderteekend door den Engelschen consul, en de hem gedane mededeeling dat de heer H. als voogd over zijne kinderen zou zijn afgezet.
Nadat de heer H. de geheele geschiedenis had medegedeeld, de onjuiste voorstellingen had in het licht gesteld en had doen uitkomen dat de Nederl. wet geen familieraad kent, die bevoegd zou zijn voogdijrechten te ontnemen, en nadat hij andermaal zich op de Nederl. regeering had beroepen, verklaarde de directeur van justitie dat hij moest toegeven, dat de prefect van Lugano was gedupeerd, maar dat hij diens goede trouw niet kon verdenken, zoodat hij zich zou bepalen hem een afkeuring te geven voor zijne overijling.
Inmiddels zou hij afwachten de inlichtingen der Nederl.justitie, terwijl de heer H. zijn reis vrijelijk zou kunnen vervolgen. Mocht blijken dat de opgaven van den heer H. in alle opzichten juist waren geweest, dan zou hem later een verontschuldiging worden aangeboden. Naar wij verder vernemen, moet de Nederlandsche regeering zich met de zaak hebben ingelaten en de Zwitsersche inlichtingen hebben verstrekt