zondag 19 september 2010

IV. WAT DE HOOFDCOMMISSARIS

WAT DE HOOFDCOMMISSARIS VAN POLITIE TE S-GRAVENHAGE, DE HEER VAN SCHERMBEEK, TE MONTREUX TE DOEN HAD EN HOE HIJ ZIJN KAARTJE PRESENTEERDE.
Verplaatsen wij ons een oogenblik naar het schoone Zwitserland. Het is het laatst van October en reeds geducht koud. Het jaar 1883 schijnt een strengen winter te zullen meebrengen. Aan de ontbijttafel van het pension Masson te Veytaux zit cle bekende gedaante van mr. Hoek, naast hem mejuffrouw Constance, die voor de kinderen het ontbijt klaar maakt. Het gesprek loopt over verschillende onderwerpen, en voornamelijk over de gevreesde schoonmoeder. Wanneer wij een oogenblik luisteren, zullen we spoedig vernemen, hoe de Heer Hoek alle maatregelen genomen heeft om veilig te zijn tegen eventueele aanslagen van den kant der grootmoeder zijner zoontjes. Door bemiddeling van den Heer Van Byland en den Minister van Buitenlandsche Zaken, is aan den syndic van de plaats opgedragen, vooral zorgvuldig te waken over den Hollandschen bezoeker en de zijnen, maar toch is deze niet op zijn gemak. In iederen vreemde ziet hij een aanvaller, een spion. Hij is nog niet geheel klaar met het ontbijt, als twee nieuwe gasten binnenkomen, een heer en een dame, uiterst eenvoudig, men zou haast zeggen, armoedig, gekleed. Zij beginnen een gesprek, halen de lieve kleinen aan en toonen zich in éen woord charmant, maar den Heer Hoek willen zij maar niet bevallen; hij neemt zich dus voor op zijn hoede te zijn en gaat naar zijne kamer. Eenige dagen later verschenen die nieuw aangekomenen in de prachtigste kleeren, die men zich maar denken kan, en wekten daardoor niet weinig den achterdocht van den Heer Hoek op, die op het vreemdelingenboek eens ging kijken, wie die heer en dame toch wel waren. Daar vond hij: Charles Walker en echtgenoote, en verder niet de minste inlichting.
Intusschen was Mevrouw Walker charmant tegen mejuffrouw Constance en niet minder aanhalig voor de kinderen. Steeds had ze wat lekkers of een cadeautje voor hen en scheen in hunnen omgang een buitengemeen vermaak te scheppen. Zij sprak gebroken Hollandsch en gaf voor, dat haar vader een Hollander was en hare moeder eene Engelsche, en dat zij Van Brakel heette; de man verstond, zooais hij zeide, geen woord Hollandsch, maar toch betrapte de Heer Hoek hem er op, dat hij eenige Hollandsche woorden sprak. De familie Walker scheen de vriendschap nog vaster te willen knoopen, tenminste een veertien dagen later betrokken de echtgenooten appartementen naast die van den Heer Hoek, die de juffrouw tot nog grootere waakzaamheid meende te moeien aansporen. De tijd ging echter voorbij en er viel niets bijzonders voor, toen op een ochtend in het begin van December, mevr. Walker mededeelde, dat haar man voor eenige dagen naar Parijs ging om afscheid te nomen van een vriend, die naar Indië vertrok. Die reis naar Parijs wilde den Heer Hoek maar niet bevallen, en zoo besloot hij aan den Heer Van Schermbeek', hoofdcommissaris van politie te s-Gravenhage te melden, dat Mevrouw Bulkley waarschijnlijk eene ontmoeting zou hebben met Walker. Op aanvrage uit Den Haag werd per telegraaf ook het signalement gezonden. De Heer Van Schermbeek was actief, want reeds een paar dagen later kreeg de Heer Hoek een telegram van hem, waarin in stond dat mevrouw Bulkley een telegram uit Elberfeld had ontvangen,luidende: Meet to morrow at '2 o'clock station Arnhem. Charles. (Ontmoet mij morgen 2 uur aan het- station Arnhem). Door de goede zorgen der politie, bevonden zich op het vastgestelde uur twee rechercheurs aan het genoemde station en zagen uit dien trein een persoon komen, wiens uiterlijk met het gegeven signalement overeenkwam, en die aldaar ontvangen werd door eene dame. De rechercheurs dachten eerst, dat het Mevrouw Bulkley was, doch kwamen later te weten, dat het zekere miss Sophie Campbell was. De reis naar Den Haag maakten cle reizigers te zamen, waarbij de conducteur opmerkte, dat de Heer Charles Hollandsch sprak. Aan het station Den Haag ging de dame heen. maar werd de Heer Charles, toen hij zich wilde verwijderen, aangesproken door den commissaris van Rijkspolitie, den Heer Dietz, die hem zijnen naam vroeg. Toen hij deed, alsof hij geen Hollandsch sprak en zich niet wilde identificeren werd hij meegenomen naar het commissariaat van Politie, waar hij eindelijk er toe overging om Hollandsch te spreken. Eerst wilde hij zich niet identificeren, maar toen men zeide, hem dan te moeten houden, vertoonde hij een pas ten name van Charles de Lacy en gaf een woonplaats op, die later bleek valsch te zijn. Toen men nu wilde onderzoeken of hij in verstandhouding stond met Meviouw Bulkley, stuitte alles af op zijne pertinente ontkentenis. Daarop wendde de Heer Van Schermbeek zich tot Mevrouw Bulkley zelve, die eveneens ontkende de Lacy te kennen. Na verloop van ongeveer veertien dagen, kwam Walker in Montreux terug en bracht voor zijne vrouw zeer mooie geschenken mede. De Heer Hoek was nog niet overtuigd en wilde de zaak dieper onderzoeken. Daarom schreef hij naar Den Haag, of de Heer Van Schermbeek zelf of iemand, die de Lacy in Den Haag gezien had,eens wilde overkomen. Aan dit verzoek werd gehoor gegeven en den oudenjaarsdag ontving de Heer Hoek een telegram uit Nijmegen, van den hoofdcommissaris, dat hij den 2den Januari hoopte te arriveeren. En werkelijk verscheen op den vastgestelden tijd de Heer Van Schermbeek in Zwitserland. Mr. Hoek haalde den commissaris af te Vevey, en wandelde daarop met hem naar Montreux, waar zij tusschen licht en donker aankwamen. Zoo voorzichtig mogelijk werd de nieuwe gast in het logement binnengesmokkeld en op een kamer gebracht, waar hij kon blijven, tot men zich overtuigd had, dat Walker en zijne vrouw aan de table d'höte hadden plaats genomen. Toen men hiervan zekerheid had, stapte de Heer Van Schermbeek de eetzaal binnen en herkende onmiddellijk Walker als De Lacy. Het plan was gelukt, nu moest men nog maar met elkaar spreken. De commissaris nam een visitekaartje en schreef daarop: »De Lacy ik herken u; om schandaal te voorkomen, stel ik u na tafel eene conferentie in uw; kamer voor», waarop De Lacy hem toeknikte, dat het goed was. Middelerwijl werd de syndic van de plaats gewaarschuwd. En wat leverde de conferentie nu op? Al zeer weinig; wel erkende De Lacy, te Montreux te vertoeven om allg gangen en handelingen van den Heer Hoek na te gaan, maar op wiens verzoek dat geschiedde vertelde hij niet. De inmiddels in het hotel aangekomen syndic verzocht hem op zijne kamer te willen blijven, daar hij hem den volgenden dag wilde spreken. Den volgenden ochtend liet de Lacy den Heer Hoek vragen of deze er genoegen mee nam, dat hij binnen 24 uren het kanton verliet, of dat hij voor het dragen van een valschen naam zou worden vervolgd. De Heer Hoek zeide, dat het eerste hem voldoende was. Dienzelfden dag vertrok De Lacy en liet nooit meer iets van zich hooren. Nadere informaties deden den Heer -Hoek vermoeden, dat hij zijne overleden vrouw vroeger had gekend en iemand was, die aan lager wal was gekomen. Ziehier het geheimzinnige verhaal van De Lacy te Montreux, zooais het door den Heer Hoek aan de justitie te Zutfen is medegedeeld.