Gemengd Nieuws.
De Hooge Raad heeft heden verworpen het cassatieberoep van Mevr. Bulkley c. s. Zooals men zich herinnert, is door het Gerechtshof te Arnhem, bevestigende het vonnis dier rechtbank aldaar, Mevr. Bulkley tot 18 naanden, Kloppers tot 1 jaar en Mej. Schlingemann tot 45 dagen celstraf veroordeeld*
Het arrest van den Hoogen Raad, waarbij het cassatieberoep van Mevr. Bulkley en Kloppers is verworpen (zie Gemengd Nieuws) bevat in hoofdzaak het volgende:
Het eerste cassatiemiddel (het niet-toelaten van vragen aan getuigen door den Voorzitter der rechtbank) is ongegrond, ook omdat de requiranlen verzuimd hebben voor het Hof opnieuw die vragen te laten doen.
Het tweede middel (niet-opneming van art. 2 van het Wetboek van strafregt in het veroordeelend arrest) is mede ongegrond, omdat dit artikel noch qualificeert, noch straf bedreigt tegen het misdrijf, terwijl toch in die gevallen alleen opneming van den tekst der wet wordt geëischt.
Eindelijk het derde middel (dat er geen begin van uitvoering zou zijn en de handelingen van Noordhoff c. s. niet ten laste der beklaagden kunnen worden gebracht). Het arrest nu overweegt, dat art. 2 Code Penal, vorderde dat de poging tot misdaad, om strafbaar te zijn, tot eenig begin van uitvoering overgeslagen zij, niet opgeeft welke handelingen als zoodanig aan te merken zijn en dit ook niet doen kan, daar zulks voor elk feit noodwendig afhangt van de omstandigheden waar- onder het gepleegd wordt, over welker verband met het misdrijf door den rechter moet worden geoordeeld;— dat bepaaldelijk niet gevorderd wordt dat de bedoeling des daders uit de handeling zelven, afgescheiden van andere van elders bekende omstandiglieden, duidelijk voor derden kenbaar moet zijn; — dat volgens de wet alles hierop neerkomt, of door het uiterlijk bedrijf, niet het oog op een bepaald misdrijf ondernomen, het plegen van dat misdrijf werkelijk is aangevangen, terwijl het voor het bestaan van zoodanig alsdan strafbaar uiterlijk bedrijf onverschillig is of derden meer of min bekend met het opzet des daders met meerdere of mindere zekerheid konden waarnemen op welk bepaald misdrijf het opzet gericht was.
Dat, waar men te doen heeft met eene reeks van handelingen die met elkander in onverhreekbaar verband staan, en te zamen het misdrijf vormen, mag aangenomen worden dat er begin van uitvoering is zoodra eene dier handelingen volbracht wordt.
(Wordt vervolgd.)