Poging tot ontvoering der kinderen van den heer Hoek te Apeldoorn, door Mevrouw Bulkley en hare medeplichtigen. Het GeÌl. Pol. Nieuws geeft het volgende meer uitvoerige verhaal: Velen herinneren zich voorzeker het rechtsgeding tegen mevrouw Bulkley, wegens ontvoering van het zoontje van haren schoonzoon, den heer Hoek, welke zaak, destijds voor het Hof te s-Gravenhage behandeld, veel sensatie verwekte. Dezelfde dame bevindt zich thans in hechtenis, na andermaal eene brutale poging te hebben aangewend om de beide kinderen van genoemden heer te ontvoeren, welke misdadige poging echter verijdeld werd door het beleidvol optreden van justitie en politie. De beraamde ontvoering werd voorbereid en uitgevoerd onder de navolgende omstandigheden.
De heer Hoek en zijne twee kinderen woonden sedert eenigen tijd te Apeldoorn ; terwijl de leiding van de huishouding was opgedragen aan een huishoudster met hulp eener dienstbode. Mevrouw Bulkley liet niet af haren schoonzoon te vervolgen; zjj vestigde zich te Apeldoorn alwaar zij kamers huurde in het hotel Koningskroon, tegenover de woning van den heer Hoek; en kocht later eene villa achter diens woning gelegen, niets onbeproefd latende om met zijne kinderen in aanraking te komen.
Het plan tot ontvoering der kinderen hield haar voortdurend bezig, ze besprak haar voornemen met hare vertrouwelinge, juffrouw Slingerlandt, die bij haar inwoonde, en deze bracht mevrouw Bulkey in kennis met zekeren Kloppers, vroeger verblijfhoudende te Amsterdam, doch toen de zaken achteruit gingon te Brussel, van daar weder naar Antwerpen verhuisd en laatstelijk te Haarlem woonachtig. Mevrouw Bulkley begaf zich naar Antwerpen , raadpleegde Kloppers, die zich bereid verklaarde haar te helpen, ja voor alles tè zorgen. Zoo geschiedde dan ook. Eenige weken geleden kwam Kloppers langs de Prins-Hendrikkade en trad aldaar in onderhandeling met drie personen, zoogenaamde losse mannen, de gebroeders Angelbeek en Slosser, die zich bereid verklaarden, tegen eene goede belooning behulpzaam te zijn bij het vervoeren van een krankzinnige. Kloppers vertrok tegen den avond met de drie personen naar Apeldoorn, bracht hen in een tuinhuis achter de woning van mevrouw Bulkley, alwaar do mannen flink werden onthaald. Spoedig kwam Kloppers de mannen mededéelen dat de zaak dien avond niot kon doorgaan, elk hunner f 5 belooning gevende benevens f 8 reisgeld. »Ik moet nog vier man hebben", zeide hij, »dan kan de zaak in orde komen." Hij noteerde het adres van David Angelbeek, in de Korte Koningstraat te Amsterdam, en zou persoonlijk later bij hem komen. Een paar dagen later kwam Kloppers bij Angelbeek en vroeg of de mannen beschikbaar waren, verder zeggende: »Zes man is genoeg, ik kom later terug", voor elk der mannen wederom f 2.50 gevende. Wederom eenige dagen later, op een Zaterdag, kwam Kloppers in de woning van Angelbeek en achte, met het oog op de tegenwoordigheid van diens vrouw en kinderen, het wenschelijker dat voortaan onderhandelingen zouden gevoerd worden aan het Centraal-station, wanneer hij met den trein van Haarlem kwam.
Zoo stonden de zaken, toen op zekeren dag de drie mannen op den Voorburgwal in gesprek waren, zonder te bemerken dat de rechercheur Wagener zeer toevallig in hunne onmiddellijke nabijheid stond. Zij spraken luide over hot vervoeren van een krankzinnige, veel geld verdienen onz., en spoedig werd het gesprek zóó belangrijk, dat Wagener er zich inmengde, zonder echter het fijne van de zaak te vernemen, doch met groote nauwgezetheid zijnen commissaris, den heer Stork, een en ander mededeelde. Nu was de zaak in goede handen. Genoemde heer, in moeilijke zaken een politieman bij uitnemendheid, begreep dadelijk dat het vervoeren van een krankzinnige slecht een voorwendsel was om de mannen later met het ware doel bekend te maken; hij liet de gebroeders Angelbeek ontbieden en door zijn overredend woord wist hij het vertrouwen der mannen te winnen, die hem beloofden zich trouw en goed te zullen gedragen en eerlijk woord hebben gehouden. Zoodoende mocht de heer Stork er in slagen, Kloppers bij zjjne besprekingen met de drie mannen aan het station, van aangezicht tot aangezicht te leeren kennen. Inmiddels had de heer Stork den officier van justitie, mr. Telders, van een en ander onderricht, die onmiddellijk zorgde dat de zaak op eene even waardige als beleidvolle wijze werd uitgevoerd. De gebroeders Angelbeek en Slosser kon men vertrouwen, en daar Kloppers eindelijk acht man noodig had, werd nn overeengekomen dat twee politiemannen als sjouwerlieden gekleed van de partij zouden zijn. Dit laatste was echter niet bekend aan de drie andere sjouwerlieden die waren aangenomen. De rijksveldwachter J. M. W. Noordhoff, een degelijk politieman, geacht bij zijne chefs, werd gekozen om de rol van kruier te vervullen, terwijl ook op het laatste oogenblik, kort voor het aanvaarden der reis, de rechercheur Wolff werd aangewezen om als kruier met de anderen mede te gaan. Nog altijd wist men niet, voor welke zaak Kloppers de mannen noodig had.
Onder zulke omstandigheden vertrokken Dinsdag ochtend met den trein van 10.50 naar Harderwijk: Kloppers in een coupé 2e klasse en de acht manschappen in een coupé 3e klasse, terwgl de heer Stork op hot perron in stille bewondering het gezelschap zag afreizen. Te Harderwijk worden de mannen door Kloppers zeer royaal onthaald, op geld behoefde hij niet te zien, hetgeen echter niet belette, dat hij daar ter plaatse geen rijtuig kon vinden om negen personen naar Apeldoorn te brengen, zoodat het gezelschap met den trein van 2.15 naar Amersfoort vertrok. Bij den stalhouder Schimmel werd een rijtuig gehuurd voor f 20, welk bedrag vooruit betaald werd door Kloppers, die zelf niet medeging, doch per spoor naar Apeldoorn vertrok, na eerst nog een gulden te hebben gegeven om snuif te koopen. De veldwachter Noordhoff wist echter met veel tact het koopen van snuif te voorkomen, terecht begrijpende, dat Kloppers die voor een boosaardig doel wilde gebruiken.
Het werd donker, en tegen half acht naderde het gezelschap de plaats van bestemming. De rijksveldwachter Noordhoff zag dat de zaak hoogst geheimzinnig werd, en achtte het raadzaam allen bekend te maken met zijne qualiteit, hun tevens zeggende: »laat mij nu maar als hoofdman optreden, en wat er ook gebeuren moge, bedenkt dat je niemand eenig letsel of geweld mag doen, ik zal zorgen dat je goed beloond word, vertrouw op mij." Dit was een verstandige maatregel, daar David Angelbeek de man was, met wien Kloppers steeds als hoofdman onderhandeld had. De woorden van den veldwachter maakten op allen zulk een overredenden indruk, dat zelfs een der mannen ons verzekerde: »we zaten as bed , maar hij heit as In de nabijheid van het dorp werd het rgtnig staande gehouden door een man, met de woorden: »halt, is dit het rijtuig met de mannen van mijnheer Kloppers?" waarop toestemmend geantwoord werd. Noordhoff stapte uit, en weldra verscheen ook Kloppers, die den huurkoetsier f 25 fooi gaf, onder voorwaarde dadelijk de terugtocht te aanvaarden. De voerman had er niets tegen, en nu zeide Kloppers, terwijl de andere persoon, zooals later gebleken is de koetsier van mevrouw Bulkley, zich verwijderde, «mannen, sigaren weg, volg mij achter elkander langs den bermweg, niet praten",
Zoo liepen de mannen als schaduwen in den donkeren nacht onder het zwaar geboomte, achter Kloppers, die zeker niet had gedacht dat zijne schurkachtige rol zoo spoedig zou zijn afgespeeld. Onderweg vroeg hij naar de snuif, maar van Noordhoff vernemende dat zij die niet hadden kunnen krijgen, zeide hij: »Het is niet erg, ik heb toch peper genoeg." Eenige oogenblikken later werden de mannen door Kloppers in een tuinhuis gebracht, alwaar mevrouw Bulkley en juffrouw Slingerlandt zich bevonden.
Hetgeen er nu volgde, zou men zelfs in een roman in twijfel trekken, en nochthans is het waarheid, eene treurige waarheid, zoodat men onwillekeurig geneigd is te vragen: Hoe kunnen menschen zoo diep vallen, om met kalm overleg weken lang zulk een plan voor te bereiden ?
Den mannen werd nu verteld wat zij te doen hadden: het betrof geen krankzinnige, maar- het stelen van de twee kinderen van den heer Hoek. De veldwachter Noordhoff begon meer en meer in te zien dat de zaak hoogst gevaarlijk werd; Kloppers toch was voorzien vau eene revolver, de heer Hoek werd afgeschilderd als een reus, die overal revolvers bij de hand had zoodat er veel beleid noodig was om ongelukken te voorkomen in de duisternis. Meesterlijk bleef hij echter in zijne rol. Hij liet Kloppers en en mevrouw Bulkley vertellen wat er gedaan moest worden, nam evenals de andere touwen aan om den heer Hoek, diens huishoudster en de meid te binden, terwijl zakjes peper voor de oogen alsmede een zoogenaamde ploertendooder werden verstrekt om het drietal onschadelijk temaken. Noordhoff veroorloofde zich de opmerking: »Er moet toch niet gemoord worden," waarop geantwoord werd: »liever geen geweld gebruiken, maar als het niet anders kan " waarop Noordhoff, getrouw aan zijne belofte om voor de mannen te zullen zorgen, hernam: >Ziet u, mijnheer en mevrouw, we zijn allen mannen en vaders van gezinnen, als de zaak nu eens misliep, dan was het met onze belooning ook mis". Kloppers nam nu van de tafel 8 couverts op, elk inhoudende f 300 aan bankpapier, voor ieder hunner na afloop van de zaak bestemd, en gaf voorioopig elken man een bankbiljet van f 60. Er was nog een bezwaar.
De trouwe hond van den heer Hoek, die in den tuin losliep, moest onschadelijk gemaakt worden. Kloppers verschafte vleesch om het dier toe te werpen, hetwelk zoo zwaar vergiftigd was dat de hond spoedig bezweek na slechts even te hebben aangeslagen. De mannen moesten het dier vleesch toewerpen, ten einde Kloppers werkelijk te overtuigen dat zij hem ernstig wilden steunen. In eene donkere laan stond het rijtuig van mevr. Bulkley gereed om de kinderen te ontvoeren, zoodra de roof gelukt zou zijn. Nadat Kloppers gezegd had: «mannen, na afloop van de zaak moet je niet bij elkander blijven, ook niet in Apeldoorn overnachten, maar in twee partijen in verschillende richtingen de terugreis aanvaarden", werden zij door Noordhoff nog eens aangemoedigd om toch vooral, »nu mijnheer zoo royaal was geweest, hem ferm bij te staan en flink aan te pakken," hetgeen allen beloofden. Kloppers werd reeds ongeduldig en zeide: »laat ons nu niet langer praten, maar handelen," terecht begrijpende dat de maan dien avond tegen tien ure opkwam en zijn plan liever door de duisternis begunsstigd zag.
Noordhoff ontving nu een brief; hij was de man die zou aanbellen en voorgevende te komen met een brief van den kantonrechter, zou vragen om mijnheer Hoek te mogen spreken. Zoodra mijnheer Hoek kwam, moest hij worden aangegrepen en gebonden, voor welk boevenwerk vijf man tegen den muur der woning gereed stonden, terwijl twee aan den achterkant van het huis op wacht waren om, ingeval de dienstbode langs dien weg hulp mocht roepen, haar onschadelijk te maken. Kloppers zou ook een handje helpen en had een paar man noodig, zoodra de aangevallenen onschadelijk gemaakt waren, om met hem de kinderen, die boven sliepen, te ontvoeren.
Zooals men ziet, zoude er, ingeval de zaak met ware uitgelekt, en Kloppers acht slechte mensehen had gevonden, in de woning van den heer Hoek een bloedbad zijn aangericht.
Intusschen is eene korte toelichting van hetgeen er te Apeldoorn door den burgemeester, in overleg met den kantonrechter was gedaan, alleszins noodig voor het verband der zaak.
Door den officier van justitie te Amsterdam onderricht van de geheimzinnige zaak, waren er rondom de woning van den heer Hoek eenige rijksveldwachters in burgerkleeding geposteerd, die wisten dat een der indringers een rijksveldwachter was, doch nadrukkelijk in last hadden zich slechts in den uitersten nood te vertoonen; hetgeen zeer noodig was, ten einde de zaak niet te bederven.
In den namiddag van Dinsdag had de heer Hoek ook bericht ontvangen van den kantonrechter te Apeldoorn, dat des avonds in zijne woning eenige personen zouden binnendringen, doch dat hij zich niet behoefde te verontrusten, want dat de mannen onder bevel van e;n rjjksveldwachter hem niet kwamen berooven, maar beschermen, er slechts op uit waren het bewuste ontvoeringsplan te doen mislukken. Na alles wat de heer Hoek reeds had ondervonden, stelde hij weinig vertrouwen in de mededeeling, en beschouwde haar veeleer als een list van mevrouw Bulkley. Het gewichtige oogenblik naderde. Noordhoff belt aan de woning van den heer Hoek, de meid doet open, hij heeft den brief in de hand en vraagt naar mijnheer, die uit eene der kamers hom tegemoet komt. Wat moet hij doen? Hij kon bijna zeker weten dat de heer Hoek gewapend was; ook Kloppers zou zich kunnen wreken als hij zich verloren zag; met recht dus stond hij tusschen twee vuren; de aanval moest geschieden. Hij voegde den heer Hoek toe: Ik heb een brief voor u van den kantonrechter, ik moet op antwoord wachten", en liet er snel op volgen: »wij komen hier binnendringen, wees gerust, ik ben rijksveldwachter, er zal niets gebeuren." Tevens greep hij den heer Hoek om het midden, de mannen naderden, doch genoemde heer verweerde zich met reuzenkracht, wierp zijne belagers van zich af, uitroepende: Moord!" dieven!" waarop enkele personen, die in het logement tegenover zjjne woning nog onder gelag zaten, kwamen toesnellen. Toen zagen zij in het duister niets; de deur der woning was gesloten; de aanranders links en rechts verdwenen, de veldwachter Noordhoff had den heer Hoek aangegrepen, ten einde te voorkomen dat deze tot zelfverdediging op zijne gowaande aanranders zou schieten, en tevens om Kloppers zoo mogelijk in huis to krijgen. Kloppers echter was gevlucht, zooals later bleek in gezelschap van Mevrouw Bulkley en juffrouw Slingerlandt, met het eigen rijtuig, hetwelk voor de ontvoering der kinderen gereed stond.
De veldwachter Noordhoff begaf zich naar den Burgemeester van Apeldoorn; in overleg met den kantonrechter werden de verdere plannen besproken, terwijl de rechercheur Wolff en de zes overige personen in verschillende logementen werden ondergebracht, om uit te rusten van de vermoeienissen van den veel bewogen dag.
Voor Noordhoff was het uur van rust nog niet gekomen; ,de opsporing der schuldigen moest nog geschieden. Het vermoeden lag voor de hand, dat de vluchtelingen den weg naar Arnhem hadden gekozen. Per extra rijtuig vertrokken Noordhoff en de brigadier Havekotte naar Arnhem. Het maantje scheen vriendelijk, en nog niet lang had men gereden, toen op den weg werd gevonden de overjas van Kloppers, vermoedelijk in de haast uit het rijtuig gevallen. Dit was eone gewichtige aan wg zing dat men op het goede spoor was, en tegen half drie uren kwamen beiden te Arnhem aan. Na eenige voorloopige informatiën werd de majoor der rijksveldwacht Klingspoor opgebeld, en ook de substituut-officier van justitie mr. Nahuys opgewekt, die met prijselijken spoed onmiddeljjk tot handelen gereed was, en wiens heldere blik in de zaak zooveel heeft bijgedragen tot de aanhouding der schuldigen. Op zijn last vertrokken des ochtends vroeg Noordhoff en de majoor Klingspoor naar Emmerich, ten einde eene mogelijke, poging tot ontvluchting langs dien weg, te beletten, terwijl ZEA. persoonlijk aan het station bleef, na zich nauwkeurig het sigualement van Kloppers te hebben doen opgeven.
Te Emmerich werden beiden flink in hun onderzoek gesteund door een der gendarmen, en toen zij vast overtuigd waren dat de schuldigen langs dien weg niet waren gevlucht, aanvaardden beiden de terugreis naar Arnhem. Inmiddels bewees de telegraaf goede diensten, en reeds te Zevenaar ontvingen zij een telegram van den officier van justitie uit Arnhem, meldende dat Kloppers in een coupé le klasse van den eersten trein naar Amsterdam was aangehouden. Zijne arrestatie leidde tot de ontdekking van mevrouw Bulkley, die in de woning van een broeder van juffrouw Slingerlandt, alwaar zij den nacht had doorgebracht, werd gearresteerd. Kloppers had den nacht doorgebracht in een logement op de Korenmarkt. Beide aangehoudenen zijn gevankelijk naar Zutfen getransporteerd, ter beschikking van den officier vau justitie aldaar, terwijl op rgtuig, de paarden enz., alsmede op een koffertje met aanzienlijke geldswaarde beslag is gelegd. De koetsier van mevrouw Bulkley, Jager genaamd, is voortvluchtig. Uit een voorloopig onderzoek is gebleken, dat mevrouw Bulkley het Engelsche jacht Cecile had afgehuurd tegen betaling van 550 p. st. per maand, hetwelk te IJmuiden gereed lag om, als de zaak gelukt was, met de ontvoerden zee te kiezen. Het jacht licht thans in het Westerdok; aan boord is beslag gelegd op een aantal papieren, brieven, enz., welke documenten allen van belang schijnen te zijn voor de instructie.
In de Nieuwe Tilburgsche Courant van 11-10-1885 stond het verhaal in een keer afgedrukt.
Schlingemann is hier Schlingerlandt geworden en ook alle gebeurtenissen staan in een ander licht.