vrijdag 18 maart 2011

Nieuw proces

Een niet onbelangrijk proces, waarin mevr. Bulkley tot een der partijen behoort, wacht zijne behandeling bij de rechtbank te s-Gravenhage.

Tegen deze dame ia, zooals "bekend, destijds in Freiburg een bevel van gevangenneming uitgevaardigd op grond dat'zij medeplichtig zou zijn geweest of menschen zou bebben omgekocht om het leven van haar schoonzoon, den heer Hoek, in gevaar te brengen.
Zij verkoos liever Duitschland te verlaten, waardoor vanzelf de gelegenheid was afgesneden om hare kleinkinderen te zien.

Steeds gedreven door de begeerte om in Duitschland terug te keeren in de nabijheid van die kinderen, stelde mevr. B. zich in betrekking met een Nederlander, wonende te Parijs, den heer v. S., vroeger tabakshandelaar hier te lande, dien zij in dienst nam om in Freiburg te verblijven en haar op de hoogte te houden van de familie Hoek, met opdracht in de tweede plaats om een roman te plaatsen ala feuilleton in de Freihurger Zeitung en exemplaren daarvan in andere landen te verspreiden.

Behalve die werkzaamheden, werd hem nog opgedragen alle pogingen aan te wenden ten einde te Freiburg intrekking te verkrijgen van het tegen haar verleende bevel van gevangenneming.

Daarvoor verstrekte mevr. B. haar lasthebber een volmacht en tevens teekende zij een stuk waarin zij zich verbond om ala door zijn toedoen uiterlijk 15 October 1894 het bevel was ingetrokken, hem daarvoor te betalen ƒ20,000. De gemachtigde v. 8. gaf zich veel moeite, stelde zich in betrekking met officieele en officieuse en rechtsgeleerde personen te Freiburg, maar zag 2 maanden voor het verloopen van den termijn zjjne volmacht door mevr. B. ingetrokken.
Nu beweert de heer v. S. dat door het intrekken zijner volmacht mevr. B. hem onmogelijk heeft gemaakt de voorwaarden te vervullen, waardoor hij de / 20,000 zou hebben verdiend.
Hierop grondt hij thans eene vordering tegen mevr. Bulkley en wel krachtens artikel 1296 van het Burgèrlrjk Wetboek, luidende: "De voorwaarde wordt gehouden voor vervuld, indien de schuldenaar, die zich onder dezelve verbonden heeft, de vervulling der veorwaarde heeft verhinderd." Voorts eischt hij ƒ25,000 wegens betalingen, reis-, verblijf- en hotelkosten.
De partijen hebben in deze hare belangen opgedragen: de eischer v. S. aan mr. D. S. van Embden, de gedaagde mevr. B. aan mr. A. F. de Bas, beiden te 's-Gravenhage. De exceptie, dat de heer v. S. zijn Nederlanderschap verloren heeft en derhalve cautie moest stellen, is bereids door de rechtbank afgewezen met veroordeeling van mevr. B. in de kosten van het incident
7-6-1895
RECHTSZAKEN. Zaak-Bulkley.
Omtrent het vroeger bericht betreffende een nieuw proces, waarin de bekende mevrouw Bulkley zich zou gewikkeld hebben, kan de N. R. C. nog het volgende mededeelen: In het jaar 1893 moet mevrouw Bulkley 2 personen naar Freiburg in Baden hebben gezonden, om haar voortdurend op de hoogte te houden van het doen en laten van haren daar gevestigden schoonzoon mr. Hoek.
Zij brak echter later de betrekking van beide personen weder af, naar het schijnt omdat dezen niet ten uitvoer hadden gelegd wat zij eigenlyk wel wenschte.
Althans zij weigerde het bedongen honorarium te betalen,
Een der beide personen nam een Amsterdamschen practizijn in den arm, en deze wist in Scheveningen een som van ƒ 1500 van mevrouw Bulkleij te verkrijgen, tegen teruggave vau een drietal brieven.
Mevrouw Bulklej optreden van den practizijn ln het belang van cliënt bewonderende, zocht hem aan zich te verbinden.
Men kwam overeen zich te Freiburg zou vestigen om eene verzoening tusschen schoonmoeder en schoonzoon tot stand te brengen.
Voor de verandering van woonplaats werd eene schadevergoeding van ƒ5OOO bedongen en mevrouw Bulkley het tienvoud van dat bedrag zoo de poging ten volle gelukte.
Nadat reeds de verhuizing enigermate was vooorbereid, meldde de practizyn zich op een daarvoor bepaalden dag by mevrouw B. aan, om de ƒ 50OO te ontvangen. De toegang tot de woning werd hem echter beslist geweigerd. Hierin nu heeft de practizijn aanleiding gevonden om mevrouw Bulkley te dagvaarden wegens het niet nakomen der overeenkomst
10-06-1895