zondag 20 maart 2011

Een vordering tegen mevrouw Bulkley!
Heden worden ter burgerlijke terechtzitting van de rechtbank te 's Gravenhage de pleidooien gevoerd inzake de vordering van ongeveer f 50,000, welke de heer v. S. beweert te kunnen doen gelden op mevr. de wed. Bulkley, wegens een hem door die dame verstrekte opdracht betreffende familie-aangelegenheden.
5-3-1896
Vordering tegen mevr Bulkley.
Voor de Haagsche rechtbank is gepleit in de zaak van den heer v. S., te Parijs, contra mevrouw de wed. Bulkley, die hij dagvaardde tot nakoming van eene overeenkomst en betaling van f 45,000. Deze vorderingen werden toegelicht door mr. D. S. Van Emden. De aanvang van deze zaak was.de zg. aanslag op den schoonzoon van gedaagde, mr. Hoek te Freiburg, eenige jaren geleden.
De Duitsche justitie gaf toen een bevel tot gevangenneming tegen mevr. Bulkley uit, waardoor deze verhinderd werd, in de omgeving van hare kleinkinderen te zijn. Om te bewerken, dat zij in Baden mocht terugkeeren, gaf zij een opdracht aan den eischer, vroeger tabakshandelaar ergens in Brabant, die in geval van welslagen of haren vroegeren dood, voor zijne moeite f 20.000 zou ontvangen, terwijl hem tevens werd opgedragen, in Freiburg de openbare meening in haar belang en op hare kosten te bewerken. De heer v. S. toog dadelijk aan het werk; doch terwijl hem was opgedragen, vóór 15 Oetober 1894 de opheffing van het hevel van gevangenneming te bewerken, werd hem tegen het einde van Juli van hetzelfde jaar de dienst opgezegd en geen betaling gedaan.
Vandaar thans deze eisch: f 20.000 volgens overeenkomst en f 25000 voor gemaakte kosten. Eischer meent nl., dat, aangezien hier bestaat eene voorwaardelijke overeenkomst, hij recht heeft, nakoming te vragen, nu door de schuld van de tegenpartij de nakoming van de voorwaarde verhinderd is, daarbij tevens uiteenzettende wat hij deed ter bewerking van de openbare meening.
Het laatste deel van den eisch wordt door mevr. Bulkley bestreden, als zou er nooit last toe zijn gegeven; doch mr. Van Emden wees op de gevoerde correspondentie, las verscheidene brieven voor en legde quitanties van gedane uitgaven over.
Ten opzichte dezer opdracht is verder de eed opgedragen aan gedaagde, die zich, op gronden van formeelen aard, hiertegen verzet.
Namens mevr. Bulkley zeide mr. A. F. De Bas, dat de eischer door haar inderdaad was aangezocht om tegen belooning de noodige stappen voor de opheffing van het bevel in Duitschland te doen; maar toch kon dit de actie niet rechtvaardigen, en in elk geval was door haar gaandeweg reeds f 25.000 aan eischer betaald.
Dit wordt erkend door v. S., maar met het beweren dat dit geld voor andere doeleinden moest worden gebruikt.
Pleiter nam op zich, eventueel de valschheid van dit beweren aan te toonen.
Ten slotte vroeg pleiter: Wat is er bewerkt met al dat geld ? Niets. Ook het geheele optreden van v. S., die op reis als een prins geleefd had, was van groote vrijzinnigheid.
Steeds drong hij er op aan bij mevr. 8., al zijne brieven te vernietigen, terwijl hij — zooals thans bleek — steeds de hare zorgvuldig bewaarde.
Uitdrukkelijk ontkende pleiter dan ook den rechtsgrond van de twee vorderingen.
De f 20.000 konden eerst na haar dood worden uitgekeerd, en hoe kon nu eischer, eenvoudig door het opzeggen der volmacht, op eens van betere conditie worden en het reeds nu, bij haar leven en vóórdat het bevel was opgeheven, vorderen ?
Uitspraak 1 April.
6-3-1896
Rechtzaken.
De Rechtbank te 's-Gravenhage ontzegde heden aan V S., te Pargs, zgne vordering van ƒ 20,000 tegen de Wed. Bulkley, voor gerechtelijke bemoeiingen en reiskosten ten haren behoeve in Duitschland
2-4-1896
De vordering van den heer Van S. te Parijs tegen mevr. Bulkley tot betaling vaa gelden wegens reis- en verblijfkosten, is ook door het gerechtshof te 'sGravenhage afgewezen.
30-06-1896