VIII. Kloppers te Amsterdam. De krankzinnige. De detective Wagener Het plan van den 14en September.
Men moet zeggen, dat Kloppers, bij zijne pogingen om mannen voor de onderneming te huren, niet heel kieskeurig te werk ging.
Den 14den September, 's morgens, op de Prins Hendrikkade te Amsterdam loopende, ontmoette hij daar zekeren David van Angelbeek, een zoogenaamden »losse man« en sprak hem aan met de woorden : »zeg vriend, jij hebt zeker geen werk, zou je wat willen verdienen ?« »Nou, wat graag,« was het natuurlijke antwoord van den aangesprokene.
»Zie je, ik moet een paar flinke, stevige mannen hebben met goede knuisten aan het lijf, om een gevaarlijken krankzinnige te helpen vervoeren op last. van den dokter.«
«Kameraads genoeg, die u zouden lijken, mijnheer,* antwoordde Van Angelbeek, en meteen riep hij zijn broeder, die daar ook stond en zekeren Slosser, beiden eveneens sjouwerlieden.
Ook dezen verklaarden zich bereid den hun onbekenden heer te helpen, die hun zeide, zich gereed te houden om hem te volgen. Ze zouden ruim voor hunne moeite worden beloond. Het viertal ging op den trein, Kloppers in de le klasse en de drie mannen in de 3e klasse, naar Apeldoorn.
Aan het station voegde zich een vriend van Kloppers bij het gezelschap. Gezamenlijk toog men naar de woning van mevrouw Bulkley, waar de mannen op een bovenkamer werden ontvangen. Om ze eenigszins te doen bekomen van de vermoeienissen der reis, maakte mejuffrouw Schlingemann brood met vleesch klaar, dat door de mannen genuttigd werd, terwijl de dienstbode Dina Klomp bier uit den kelder haalde. Intusschen werd over den krankzinnige gesproken en deelde een van het gezelschap mede, dat de dokier niet was gekomen, en dat dus het vervoer dien avond niet kon doorgaan.
De ware reden, waarom het plan niet werd doorgezet, is later gebleken. De Heer Hoek had namelijk dien dag den Heer Moll uit Utrecht met vrouw en kinderen te logeeren, zoodat men hen niet durfde aanvallen.
De mannen kregen ieder ƒ8 reisgeld en ƒ5 belooning, en vertrokken daarna tevreden naar Amsterdam, nadat Kloppers het adres van David van Angelbeek in de Korte Koningstraat No. 1 had genoteerd, met belofte om spoedig bij hem te zullen aankomen. Eenige dagen later vervoegde Kloppers zich werkelijk bij Angelbeek en zeide ( in het geheel zes man noodig te hebben. Om den ijver in de zaak niet te doen verflauwen gaf hij tevens ƒ2.50 voor elken man. Het is waarlijk niet te verwonderen, dat de eenvoudige menschen verrukt waren over de royaliteit van den onbekenden heer, en geen oogenblik voorbij lieten gaan zonder vah de bewuste zaak te spreken.
Zoo stonden op zekeren dag de drie mannen op den O. Z. Voorburgwal te praten: »Die krankzinnige vent schijn* 't ze nog al lastig te maken, dat ze er zooveel voor overhebben om hem weg te krijgen«, zei een der mannen. »Ja, meneer is royaal genoeg, dat moet ik zeggen,« zei een ander. »Ik heb nog nooit zooveel geld verdiend; als we eiken dag zoo een krankzinnige hadden, hè?«
Op den hoek van een steeg, in de onmiddellijke nabijheid van het drietal, stond toevalligerwijze op dit oogenblik de rechercheur Wagener; het gesprek trok zijn aandacht; de woorden: «veel geld verdienen» en »krankzinnige« waren hem niet ontsnapt. »Goed karweitje, mannen ?« zoo mengde hij zich in het gesprek. Het drietal zweeg en keek den vrager wantrouwend aan. »'t Gaat nog al,« antwoordde eindelijk een, maar 't gesprek was uit en bleef uit; de rechercheur vernam het fijne van de zaak niet. Toch meende hij zijnen commissaris van politie, den Heer Stork, alles te moeten mededeelen, en deze stelde dadelijk groot belang in de zaak. Hij begon met den oudsten der gebroeders Angelbeek bij zich te laten komen, wist diens vertrouwen te winnen, en vernam de geheele geschiedenis van den royalen Heer, den krankzinnige, de groote fooien, den tocht naar Apeldoorn enz. Angelbeek beloofde den commissaris zich trouw te zullen gedragen en hem van alles op de hoogte te houden. Intusschen dacht de Heer Stork nog eens over de zaak na, en het resultaat was, dat hij besloot den officier van justitie, mr.Telders, met alles in kennis te stellen. De justitie trad ijverig en flink onmiddellijk op. In de eersle plaats zorgde men er voor, den rijksveld wachter J. M. W. Noordhoff, als deelgenoot in de onderneming te doen aannemen. Deze politieman, die vroeger huisknecht was bij voorname families, en later bij de veldartillerie had gediend, was bij zijne chefs bekend als een flink, degelijk man, op wien men kon staat maken en die dit vertrouwen werkelijk niet beschaamd heeft. Zoo was Kloppers reeds verraden, vóor het werk zelfs nog begonnen was.