vrijdag 10 augustus 2012

verklaring


Door mevrouw Bulkley—Bekking is de volgende verklaring geplaatst in het te Lucern verschijnend Vaterland van 6 Juli:
„Diep bedroefd en vertoornd door de zware lasterlijke beschuldigingen, welke twee personen op Maandag den 16n Juni te Freiburg in Breisgau tegen my hebben ingebracht — beschuldigingen, die gegrond zijn op leugenachtige verhalen, valsche brieven en den lasterlijken inhoud van telegrammen — verklaar ik mij aan al de mij ten laste gelegde misdrijven onschuldig. „Ik heb die brieven niet geschreven. „Ik heb dien mannen geen geld gegeven.
„Ik heb geen vervalschte telegrammen afgezonden. rilk heb geenszins de gedachte gekoesterd om myn schoonzoon te dooden, noch heb ik iemand trachten over te halen een moord te begaan. Bedoelde twee mannen hebben in hot einde van Februari, niet op mijn verlangen, maar op den raad van een bekwamen Hollandschen rechtsgeleerde, bij wien ik over het zonderling bezoek van die mannen was te rade gegaan, voor den commissaris van politie te Scheveningen dezelfde beschuldigingen ingebracht tegen den heer Hoek, die zij nu in Freiburg, tegen mij hebben opgeworpen. „Vóór dat die twee mannen zich by' mij te Scheveningen hebben aangemeld, had ik noch den een noch den ander ooit gezien. „Ik verklaar verder, dat de ambtenaar van het Openbaar Ministerie te Freiburg, die deze twijfelachtige beschuldigingen tot de zijne gemaakt heeft, mij of mynen verdediger de acte van beschuldiging niet heeft medegedeeld en mij ook de gelegenheid niet heeft gegeven om mij daarop te verdedigen. „De ambtenaar van het Openbaar Ministerie heeft mij in mijn afwezigheid het recht ontzegd om een verdediger te stellen, een recht dat zelfs aan den zwaarsten misdadiger niet onthouden wordt. „Door schyn bedrogen, heeft bedoeld Openbaar Ministerie een ongelukkige vrouw en moeder onschuldig helpen veroordeelen. „De lieve God, de hoogste Rechter, kent mijn onschuld en weet dat ik het slachtoffer ben van een schandelijk complot. „Onder die omstandigheden is het voor my een behoefte, openlijk de heilige verklaring af te leggen: „Dat ik steeds beproefd heb vrede en huiselijk leven voor mijn kleinkinderen van hun vader af te smeeken. „Dat ik hem steeds, uit liefde voor die kinderen, aangeboden heb, de smartelijke gebeurtenissen aan beide zyden te vergeten. „Dat ik, zijn raadselachtige weigering betreurende, langs wettelijken weg in Freiburg getracht heb, vooral voor den oudsten knaap, den lieven Henri, mijn petekind, eene betere en liefderijker omgeving te vinden, waar hy zal leeren liefhebben in plaats van haten. „Dat ik myn dierbare kleinkinderen lief heb met de oneindige trouwe liefde, waarmede ik hun jeugdige moeder beminde, aan wie ik eenmaal beloofd heb om voor den lieven Henri, mijn petekind, te zorgen als voor mijn eigen zoon. „Dat ik voor het aangezicht van God en alle menschen den heiligen eed zweer, dat het leven des heeren Hoek, van den vader runner geliefde kleinkinderen, my steeds heilig geweest is en immer heilig zal blyven".