vrijdag 29 oktober 2010

Hooger beroep

Poging tot ontvoering van kinderen te Apeldoorn.
Deze zaak, gewoonlijk de zaak-Bulkley genoemd, werd heden in hooger beroep voor het gerechtshof te Arnhem behandeld, het Hof was als volgt samengesteld.
Voorzitter: Mr. W. C. J. J. Cremers, vice - president van het Hof; Raadsheeren: Mrs. D. G. Kortenbout van der Sluys, L. Udo de Haes, J. S. Hymans.L Herzfeld Rapporteur, E. H. Karsten en D. 1. Mom Visch,bijzitter. Proc.-Generaal is Mr. J. J. de Meijier; Subst.- Mr. A. H. Philipse.
Er was een talrijk publiek, waaronder veel dames . Na de opening van de zitting doet de Voorzitter de gewone vragen aan de beschuldigden. De Raadsheer rapporteur deelt mede: De le beklaagde is vroeger gedagvaard voor de Rechtbank te Zutfen, ter zake van met de 3e beklaagde en met behulp van 2de beklaagde gepoogd te hebben de kinderen van Mr. Hoek te ontvoeren. De bekende handelingen om dit doel te bereiken .worden allen opnieuw door de Mr. Hertzveld gereleveerd, zoo mede de getuigeverhooren zoo als die voor de rechtbank te Arnhem zijn afgelegd. De lezing van dit rapport duurt 1,5 uur. De proc-Gen. verzoekt voorlezing van de geboorteakte van een der kinderen van Hoek, en dit als processtuk op te nemen. De verschillende getuigen a charge en a decharge worden opgeroepen. Zij zijn allen tegenwoordig behalve Dr. Moll, die wegens ziekte afwezig is Mr. Hoek geeft verslag van de handelingen op 29 Sept. als vroeger. Hij heeft bij de aanvallers geen wapens, touwen, peper enz, noch een stilstaand rijtuig gezien, Mevrouw Moll zegt gelogeerd te hebben te Scheveningen vond toen dat Mr. Hoek liever was voor Mevr. Bulkley dan Mevrouw Hoek. Hij was goed voor de kinderen en voor zijne vrouw. Hij voedde de kinderen zorgzaam op en leerde ze geen kwaad .Na den dood van Mevr. Hoek, heb ik -- -zegt getuige ook gelogeerd bij Mr. Hoek, en ontwaarde toen dat hij steeds liefderijk sprak over zijne vrouw. Mevr. Bulkley maakt aamerking op deze getuige en zegt dat de verhouding tusschen haar en harer dochter zeer goed was.Mevr. Moll persisteert en krijgt vergunning te vertrekken .
Mej van Essen verklaart, dat Mr.Hoek lang bedroefd was over den dood zijner echtgenoote steeds met achting over haar sprak.
Hoek is lief voor de kinderen en spreekt weinig met hen over de grootmoeder u Als hij met mij over Mevr. B. spreekt dat steeds, ongunstig.
Verder doet zij het bekende verhaal omtrent het gebeurde op 29 September en zegt op de vraag van een der rechters, voor haar indiensttreding bij Mr. Hoek niet tot hem in relatie hebben gestaan. De dienstbode Nieuwenhuis geeft gunstige getuigenis over de verhouding tusschen Hoek en zijne kinderen en doet verder het verhaal omtrent het
gebeurde op 29 September._
Zij constateert daarbij, dat Mr. Hoek zelf den »bewusten« brief heeft aangenomen. Mr. Caroli merkt op, dat de verklaringen van deze getuige in strijd zijn met die van een ander.
Voorzitter verzoekt hem dergelijke opmerkingen ,te bewaren tot bij zijn pleidooi, De zitting wordt te 1,5 uren hervat.
Get. Noordliof zegt op last van den off. v. Just- moest ik bij het overbrengen van een krankzinnige zijn.
Ik meldde mij bij Angelbeek, die wist dat ik veldwachter was.Wij gingen naar Harderwijk, daarbij was ook Kloppers.« hij geeft verder het bekende relaas van de reis naar Apeldoorn en de orders die daar gegeven zijn om de ontvoering te bewerken. Hij releveert, dat Mevrouw Bulkley hem een zakje peper heeft gegeven, ook dat hij belast werd met het overgeven van den bewusten brief onmiddellijk bij het overhandigen van de brief te hebben gezegd dat hij politie was.
Hij weet niet of Heer Hoek dit verstaan heeft. «Toen ik Hoek aangegrepen had — zegt hij verder — sprongen eenige mannen toe: bij die worsteling geen raakten wij buitenshuis. Toen Hoek los was geraakt naar binnen ging is hij door niemand onzer vervolgd.» Op de vraag van raadsheer Mom Visch zegt get., dat rechercheur Wolff zich niet als politie heeft bekend gemaakt maar hij gelooft dat allen hem kenden.
Allen meenden dat een krankzinnige zou vervoerd worden ;Wij vermoedden echter dat het de ontvreemding van kinderen gold maar dachten ook wel dat het iets anders kon zijn. Desgevraagd zegt getuige dat op last van mevr.Bulkley liefst geen geweld moest worden doch dat de gebondenen konden blijven liggen als de ontvoering gelukt was.
Op het verzoek van Mr. Vitringa wordt door den griffier genotuleerd, dat geen bevelen zijn gegeven aan de handlangers om de kinderen in een rijtuig te brengen. ook wordt acte genomen, dat Noordhof den Heer Hoek heeft aangegrepen, vreezende dat hij gewapend zijn zooals Mevr. B. had gezegd.
Hoe zoudt gij hebben gehandeld als ge geen vrees vor Wapens hadt gehad ?« vroeg de Rechter. Antwoord, dan zou ik niet hebben aangegrepen en Mr.Hoek mijn kwaliteit hebben medegedeeld.
Mr.Caroli wijst op de tegenstrijdigheid in de antwoorden van dezen getuige. Mr.Hertzveld vraagt of er onder de worsteling gelegenheid was geweest voor Kloppers om binnente gaan .
Getuige antwoordt ja.
Mr.Caroli zegt, dat de overige aangrijpers van Hoek, Noordhof wilden ontzetten. Getuige zegt, dat dit wet werkelijk een aanval op Hoek was.
De zitting duurt voort

donderdag 28 oktober 2010

Appèl aangeteekend

03-02-1886
Naar wij vernemen, hebben mevr. Bulkley en Kloppers appèl aangeteekend van het tegen hen uitgesproken vonnis der rechtbank te Arnhem.

06-02-1886
De Officier van Justitie te Arnhem heeft appèl aangeteekend in zake het vonnis Bulkley c. s.

01-03-1886
De Arnh. Ct. bericht, dat het proces van mevrouw Bulkley c. s. niet den 15den Maart door het Hof te Arnhem zal worden behandeld, zooals onlangs door het blad werd vermeld.

04-03-1886
De bekende strafprocedure tegen mevrouw Bulkley , Kloppers en mejuffrouw Schlingeman zal op 22 Maart a. s. voor het hof te Arnhem behandeld worden. Als voorzitter zal fungeeren mr. C. J. J. Cremers, terwijl als raadsleden zullen zitting nemen mrs. G. Kortenbout van der Sluijs, J. L. Hij mans, L. Udo de Haes , L. Hertzfeld en E. H. Karsten.
Het Openbaar Ministerie zal worden waargenomen door den Procureur-Generaal jhr. mr. J. J. de Meijer, terwijl als raadsleden zullen optreden mr. H. H. van Capelle , advocaat te Arnhem , voor mevr. Bulkley, mr. J. P. A. N. Caroli, advocaat te Amsterdam , voor den heer Kloppers , en mr. L. J. van Gelein Vitringa, advocaat te Arnhem, voor mejuffrouw Schlingemann

woensdag 27 oktober 2010

nagekomen berichten

Nagekomen Berichten.
In het Weekblad van het Recht komt het volgende schrijven voor:
Amsterdam, 23 Jan. 1886.
Aan den Heer Hoofdredacteur van het Weekbl. van het Recht te 'S-Gravenhage. WelEdelgeb. Heer.
Een in het no. 5237 van uw blad voorkomend artikel, waariu de handelingen der Amsterdamsche politie in zake Mevr. Bulkley scherp worden gecritiseerd, geeft ons aanleiding onderstaande beschouwingen ter uwer kennis te brengen, u volkomen vrijheid latende daarmede te handelen gelijk u zal blijken te behooren— of nuttig te zijn. Wij deelen in beginsel de zienswijze van den schrijver van dat artikel volkomen; ook wij meenen, dat de politie in de eerste plaats geroepen is om misdrijven te voorkomen.

Wü kunnen de verzekering geven, dat: wij zoo doordrongen zijn van de juistheid dezer stelling, dat de door ons gegeven wordende instmctiën aan ons onderhebbend personeel steeds in dien geest zjjn. De Amsterdamsche politie heeft dan trouwens in de zaak
Bulkley ook niet de rol gespeeld, haar in het hierbedoelde stuk toegedicht. Om dit aan te toonen zullen wij in zeer korte trekken de geschiedenis der zaak nagaan. Wat is er gebeurd ?

Een der commissarissen van politie te Amsterdam verneemt, dat er handelingen plaats grijpen, die doen vermoeden, dat er een misdrijf wordt beraamd. Als hulpofficier van justitie, belast met het opsporen van misdrijven, maakt deze proces-verbaal op van hetgeen te zijner kennis is gekomen, en dient dat in bij den officier van justitie, die, volgens de bepalingen der wet, niet nalaten kan de verdere bemoeiing in deze zaak op zich nemen. Dit is dan trouwens ook geschied. Acht nu de officier van justitie in de zaak, die uitsluitend hem en zijn ambtgenoot in het arrondissement Zutffen aangaat, het dienstig, om behalve het door hem gekozen eigen personeel (in casuéeu rijksveldwachter) nog meerdere in politiezaken ervaren personen ter zijner beschikking te hebben, dan kan hij daartoe aanvrage doen bij de hoofdcommissarissen of, gelijk hier is geschied, bij zijn hulpofficier,, den commissaris van politie. Deze heeft echter niet geheel de vrije beschikking over het aan zijne sectie gedetacheerde ondergeschikte gemeentelijk politie-personeel, zoodat hij een agent, zonder behoorlijke machtiging daartoe, niet buiten, de gemeente kan laten gaan. Hij vraagt daarom aan de hoofdcommissarissen van politie machtiging om op verzoek van den officier van justitie een agent voor hulp, buiten dé gemeente te mogen zenden, hetgeen met de meeste bereidwilligheid werd toegestaan, omdat die aanvrage niet in strijd was met de deswege door den burgemeester gegeven voorschriften.

Aan boyengenoemden Rijksveldwachter werd toegevoegd een rechercheur, die echter niet tevens onbezoldigd Bijksveldwachter was, maar slechts gewoon agent van politie, met geen andere Bevoegdheid dan slechts politieman te zijn binnen de gemeente Amsterdam.

Aangenomen nu, dat de commissaris van politie als hulpofficier van justitie geheel handelde overeenkomstig het bepaalde bij art. 33 van het Wetb. van Strafv. (1), door zich in dit geval van gelijktijdige bemoeiing van den officier van justitie en den hulpofficier, voorloopig van verdere bemoeiingen te onthouden — of wel, dat hem door den officier van justitie is gelast in de door hem aangevangen verrichtingen voort te gaan — dan blijkt, daaruit toch ten duidelijkste dnt niet politie, maar wel justitie ageert. De verklaring van den commissaris van politie, dat hij. in deze aan de agenten, geene instructie heeft gegeven, is dus in geenen deele allerzonderlingst, zooals in het ingezonden stuk wordt gezegd —doch volkomen correct.

Het geven van instructiën aan den rijksveldwachter, den ondergeschikte van den officier van justitie, lag niet op zijn weg;. doch nog, veel minder zulks te doen aan den gemeente-politie-agent, wiens radicaal bij het overschrijden van de grens der gemeente was geëindigd. (2) Beide personen, nl. de rijksveldwachter en de van ieder gezag verstoken agent der gemeente-politie, konden dus slechts werkzaam zijn naar de aanwijsing van den officier van justitie.. Naar onze zienswijze is door de Amsterdamsche politie in deze zaak niets gedaan, wat geacht kan worden te zijn eene miskenning, van hare roeping doch een inbreuk op hare waardigheid. met de meeste hoogachting hebben wij de eer te zijn,
Van UwEd.geb. de Dv. Dienaren:
H. G. VAN DOESBURGH. P. W. Steenkamp.

(1). Slaat art. 33 ook op een beraamd of enkel op een gepleegd misdrijf? RED. W. v. h. B. (2) Is dit wel geheel juist ? Wanneer een gemeentepolitie-agent van zijn chef een opdracht ontvangt ter vervulling in eene andere gemeente, in welke hoedanigheid kwijt hij zich daarvan dan, als zijn radicaal bij het overschrijden der grens is geëindigd? Red. W. v. h. R.

Vermoedelijk zal dezer dagen wel eenig licht over de treurige werkelijke quaestie opgaan. Naar men ons althans verzekert, is bij den uitgever A. W. Barna alhier een vlugschrift ter perse van de hand des Heeren Westhoff «Achter de Schermen».

Naar dezen titel te oordeelen, zal waarschijnlijk in deze brochure menige tot nu toe onbekende bijzonderheid betrekkelijk deze zaak voor het voetlicht komen.

maandag 25 oktober 2010

de uitspraak

De Rechtbank te Arnhem heeft bij hare (gisteren medegedeelde) uitspraak in het proces Bulkley aangenomen: Eene poging door middel van geweld ter ontvoering vau 2 minderjarige kinderen door de beklaagden, te zamen en in vereeniging, tot een begin van uitvoering gekomen, doch verijdeld buiten dier schuld of toedoen: Als bewijzen gelden hiervoor:
I. Het gaan van 3e beklaagde naar Hamme:
— 2. De komst van 2en beklaagde te Apeldoorn:
— 3. De reis van 3e beklaagde naar Antwerpen en het vertrek met 2en;
— 4. Het verblijf van 3 bekl.in Engeland en het doen van allerlei inkopen aldaar;
— 5. Het aanwerven door 2en bekl. van get. D. van Angelbeek ¦
- 6.Het aannemen van 2 helpers;
— 7. De reis naar Apeldoorn 12 Sept. 18S5;
— 8. Het aannemen van meerdere helpers;
— 9. De aanwezigheid van 't jacht Cecile en het daarin aanwezig zijn van vrouwen goed en kinderspeelgoed;
— 10.Het stationeeren van een span paarden te Soest:
— 11. Het vertrek op 29 September naar Apeldoorn ;
— 12. Aankomst te Apeldoorn ;
— 13. Het voorgevallene in het tuinhuis;
— l4. Het gaan naar de woning van den Heer Hoek;
— 15. Het voorgevallene voor en in de woning van Mr. Hoek;
— 16. Het wachten van le en 3e bekl. in het rijtuig en het vertrek naar Arnhem

De Rechtbank te Arnhem heeft Vrijdag bij zeer gemotiveerd vonnis al de beklaagden in het proces-Bulkley schuldig verklaard, Mevr. Bulkley veroordeeld tot 18 maanden, Kloppers tot 1 jaar en Mej. Schlingeman tot 45 dagen celstraf.

woensdag 20 oktober 2010

Donderdag, 14 Jan. (Vervolg). en Vrijdag

Donderdag, 14 Jan. (Vervolg). Na de gewone pauze werd de zitting heropend. Mr. Van Cappelle, adv. voor de eerste beklaagde, komt aan bet woord. Hij noemt de taak der verdediging eigenaardig. Uit juridiek oogpunt licht, omdat de vervolging niet is vol te houden. Mr. Caroli zal dit namens de verdedigers nader behandelen, om niet meer tijd te rooven dan noodig is. Het familie-drama wil spreker echter bespreken. Ik hoop — zegt hij — een sympathieker beeld van deze beklaagde te geven dan het openb. Min. heeft gedaan. De Offic., v. Just. betwijfelt de waarheidsliefde dezer beklaagde, en waarom? Omdat zij bij bet eerste onderhoud met den Offic. v. Justitie niet dadelijk alles heeft bekend, en toch, na een half uur legde zij een volledige bekentenis af. Als men haar verklaringen stelt tegenover die van de beruchte acht mannen, dan doe ik slechts een beroep op het gezond verstand als ik haar waarheidsliefde niet ontzeg. Op de verraderlijke handelingen van een der acht is door een uwer gewezen. Deze vrouw heeft menigen onberaden stap gedaan uit liefde, maar stelde zich steeds zelf verantwoordelijk voor de gevolgen. Welke waren de beweegredenen verder die tot dit misdrijf hebben geleid? Ik betreur het, dat de Rechtbank gisteren beeft gedifficulteerd, om mij mogelijk te maken die aan te toonen. De bejegening, die bekl. van schoonzoon en kleinkinderen beeft ondergaan, gaf o. a. aanleiding tot deze daad, en ik geloof nu dat gij zoo overtuigd waart dat ontslag van rechtsvervolging moest volgen, dat u gisteren geen tijd met meerdere vragen wilde rooven. De villa »Eikenhof« van Mevr. de Wed. Bulkley werd destijds ten geschenke gegeven aan Mr. Hoek, en in die villa overleed hare dochter. Vijf weken later werd dat huis betreden door de tegenwoordige huishoudster van Mr. Hoek, terwijl uit de villa de schenkster verjaagd werd. Voor ƒ 40,000 kocht Mevr. B. die villa terug. Alles in dat buis herinnert beklaagde aan haar overleden dochter en de kleinkinderen, die voor haar levend dood zijn. (Beklaagde Bulkley is erg zenuwachtig). Een brief van Mevr. B. aan den verdediger geeft duidelijk aan dat zij de zorg voor een harer lieve kleinkinderen had op zich genomen bij belofte aan haar overleden dochter, en dat Hoek haar steeds tegenwerkte als zij liefderijk voor de kinderen wilde zijn. in boeiende taal verwijst de verdediger naar de verklaring van den toezienden voogd, als bewijs dat de kinderen niet goed opgevoed worden. Hoek leert zijn kinderen dat dierenmishandeling kinderspel is en verbaast zich er over dat het Openbaar Ministerie hierin een grap zag. De natuurlijke liefde van deze vrouw tegenover de koude ongevoeligheid van den man, die zelfs zijn stervenden vader nog uitschold, moet wel een voortdurenden strijd ten gevolge hebben. Alle pogingen tot verzoening zijn gedaan, doch vergeefs ; zelfs zijne christelijke vrienden slaagden hierin niet. Ik zelf heb dit bij Hoek getracht te bewerken, doch beslist was zijn antwoord «neen... Een laatste poging van Mevrouw 8., omschreven in een brief, die niets dan liefde ademde, mislukte. De verdediger wijst op de incidenten De Lacy en Andreas en kent daar geen gewicht aan toe, en kan zich niet begrijpen, dat het vermoeden wordt uitgesproken, als zoude zaak-Andreaseen intrigue zijn van deze beklaagde. Spreker zegt: het O.M. hecht buitengewoon gewicht aan het incident-Meerland, en waarom? Och, mijne heeren, het moest weder dienen om de leugenachtigheid van den eersten getuige aau te toonen. Sedert de verhouding tusschen Mw. Bulkley en Hoek is deze beschuldigde het mikpunt geworden van chantage. Zoo komt spreker op de aanmelding van Meerland bij Mevrouw 8., aan wie hij vele valsche berichten gaf, o. a. ook dat Hoek zelfs plan had de kinderen te voeren naar eene plaats waar beklaagde hen niet zou vinden. Hierop maakt beklaagde gebruik van Meerland, die binnenkort voor goed van het tooneel trad, na veel geld te hebben medegenomen. De verdediger bespreekt het verhoor der acht getuigen, mede-ontvoerders, neemt voor een oogenblik aan, dat al die verklaringen waarheid bevatten, en voert de hoorders naar de plaats alwaar dit tooneel werd afgespeeld, en vraagt dan: Mijne Heeren! voor wien gevoelt men meer? voor deze ongelukkige vrouw of voor den man van het gerecht tegenover haar, die zich als een schurk heeft vermomd ? De publieke opinie is zeer opgewonden geweest toen de poging tot ontvoering bekend werd, maar kalmeerde spoedig genoeg, toen men de toedracht der zaak kende. De openbare meening blijft echter tegen de inmenging van politie in zaken als deze, waar zij optreedt als handlangers bij bet volvoeren van een misdrijf, dat men aan misdadigers moest overlaten.

Ten slotte breng ik onder uwe aandacht de woorden die Mevr. Bulkley mij schreef bij de beschrijving van hare lijdensgeschiedenis, waarbij zij verklaarde getrouw haar belofte te hebben volbracht en haar daad over te laten aan het oordeel van God. De verdediger concludeert tot ontslag van rechtsvervolging. Mr. Caroli: Mijnheer de Voorzitter en Rechters, het Potilie-Nieuws te Amsterdam deelde', onlangs mede de ontvoering der kinderen van den Heer Hoek, iv welke zaak ik thans de eer heb, als verdediger op te treden. Slechts op enkele feiten wil ik wijzen, en ga dan na hoe de politie zich hierin heeft gedragen. Zij heeft ijver getoond, maar zeer bevreemdend is het toch, dat zij na een werken van veertien dagen nog niet eens wist, dat de ontvoering van kinderen zou plaats hebben, en naar menscbelijke berekening is aan te nemen, niet dat men vermoedde, maar dat men zekerheid had dat het drama ontvoering gold. Justitie en politie hebben hier hare waardigheid op het spel gezet en een misdrijf geprovoceerd. Is dit de taak der justitie? Ik breng onder de aandacht dat de handlangers wisten dat de politie mede deelnam en dat zij verklaarden den wil der politie te zullen .volgen. De politie zelve nu toch zoude niet hebben ontvoerd, welnu, dan ook die andere zes, die slechts helpers waren, niet» Een der getuigen heeft zelfs verklaard. Ik zou Hoek wel hebben gebonden, maar in naam van de politie! (Hilariteit). Spr. geeft een relaas van het voorgevallene ten huize van Hoek en constateert dat daarbij geen daad is gebleken, die bewijzen kan dat ontvoering doel was: de handlangers waren daar onder de orders van Noordhoff, niet van Kloppers; zij waren dus adjunct-politiemannen in buitengewonen dienst buiten bezwaar van de schatkist. In strijd met het gevoelen van 't O. M. beweer ik, dat peper geven of in een rijtuig zitten geen begin van uitvoering van het delict is; evenmin als de handelingen ten huize van Mr. Hoek dit zijn, waaraan noch Mevr. B. noch K. deelnamen. Van ondeugdelijke middelen kan hier geen sprake zijn,óm de eenvoudige reden dat er geen middelen maar eeuvoudig incidenten hebben plaats gehad. Wij staan voor eene zaak waarbij geen uitvoeringshandelingen hebben plaats gehad, zoodat slechts een scbijndelict plaats had; op het juridiek schaakbord geef ik den off. van just. enkele feiten voor en neem aan dat men in het huis van Hoek was binnen getreden, maar dan zelfs nog zie ik geen strafbaar feit. Ik wijs op art. 2 C. P. De wil alleen is niet vol doende, daarbij moet tevens komen begin van uitvoering, en dit geldt evenzeer in de Duitsche wetgeving. Ik constateer, dat geen der plaats gehad hebbende handelingen met het delict in feitelijk verband staan; de taak van beklaagde Kloppers zou dus eerst begonnen ziju als alle voorschriften juist waren uitgevoerd; Kloppers zich daarna van de kinderen had meester gemaakt, terwijl de ontvoering dan verder zoude zijn mislukt.

Spreker wijst naar een eerst pas uitgekomen werk van prof. 11. van der Hoeven, volgens hetwelk eenfKloppers op grond van art. 2 C. P. moet worden ontslagen. Wanneer wij ten slotte onze blikken naar de plaats der beklaagden wenden, dan zie ik daar allereerst Mevr. Bulkley die, gedreven door liefde tot de kinderen van haar kind, zich voelt gedreven om hare lievelingen te redden uit de handen van een man dien zij haat; is het wonder dat ecu Kloppers bereid kan worden gevonden om die vrouw te belpen haar plannen te volvoeren, ook al waren er voor hem geene groote flnancieele voordeelen aan verbonden geweest'? Ten slotte is er geen leed veroorzaakt, geen schade berokkend, en ik concludeer dat bet uwe rechtbank moge behagen mijnen cliënt vau elke rechtsvervolging le ontslaan.

Mr. van Gelein Vitringa, verdediger van de 3e beklaagde: EdelAchtbare Heeren! het is een ondankbare taak om in deze zaak te spreken, waarover reeds zooveel en zoo schoon is gesproken. De rol mijner cliënte is hoogst bescheiden; zij staat terecht door eene poging, die naar mijne meening, volgens de wet geen strafbaar delict kan opleveren. Voor mij is de geschiedenis te Apeldoorn eene comedie, waarin de rollen slecht zijn vervuld, zoowel door den hoofdregisseur Mollenis als den père nobie Mr. Hoek. Ik constateer dat men geen delict kan aannemen waar, zooals bekend is, op bet bewuste uur justitie en politie kon zeggen: »nu wordt de ontvoering der kinderen verijdeld.« Ik vraag: heeft Mej. S. gezondigd, en antwoord: Ja maar niet onder bereik der strafwet, zonder eigen belang en uit louter sympathie voor Mevr. B. en de kinderen. Die sympathie kan ik mij voorstellen; met le beklaagde sympathiseerde ik aanvankelijk niet, maar toen ik haar eenmaal had gesproken, toen gevoelde ik hoe die sympathetische vrouw invloed kon uitoefenen op anderen, eu begreep ik dat de 3e bekl. geheel opging in het leven dat Mevr. B. haar schilderde. Als ik mij herinner wie Hoek is, die van zijn stervenden vader zegt: » meineedige schurk sterf» dan sluit ik mij aan bij Mevr. B. en oordeel elke plaats buiten het ouderlijk huis geschikter voor de opvoeding de kinderen dan de tegenwoordige. Bovendien is uit een juridiek oogpunt Mejuffrouw Schlingemann geene medewerkster geweest in den zin der wet, want al zijn de daden bij het huis van Hoek te beschouwen als begin van uitvoering, dan moet beklaagde gedurende het plegen van die handelingen medegewerkt hebben; en het zitten in een rijtuig bij Mevrouw B. kan toch in deze geen mededaderschap genoemd worden, liet eenige wat men Mejuffr. Schlingemann volgens de proces-stukken kan ten laste leggen, is het geven van een pakje peper, en de inhoud van dat zakje was haar onbekend, 't Kon ook lekkers voor de kinderen zijn geweest; overigens ziet men uit de stukken niet anders als dat ze eens geknikt heeft en zonder te spreken, blijkbaar onder den invloed van Mevr. B. Van mededaderschap bij haar kan dus geen sprake zijn.

De voorafgegane handeling: tocht naar Antwerpen en naar Londen zouden bezwarend voor haar hebben kunnen zijn, als zij de wetenschap had gehad, dat Kloppers de ontvoering zoude uitvoeren ; maar dit is in dit proces nergens bewezen, terwijl zij ook het jacht niet heeft gehuurd, doch dat door Kloppers is geschied. Approviandeeren heeft mej. S. ook niet gedaan, ze heeft slechts versnaperingen gekocht, anders niet. Zij heeft niet goed gedaan. Zij heeft eene les verdiend, maar die heeft ze van deze instructie gehad. Wat moet ze gevoelen op de plaats waar in den regel het schuim der natie zit, zelden een man uit den fatsoenlijken stand en zeldzamer eene dame ; die plaats in de zaal waar eenmaal haar onvergetelijke vader als officier van justitie heeft gesproken ? Ik roep hiermede de clementie voor de 3e beklaagde in, en concludeer voor haar tot vrijspraak.
Vrijdag, 15 Januari. De zitting wordt om 10 uren heropend. De Off. v. Just. verkrijgt het woord. Hij brengt hulde aan de taai en voordracht der verdedigers; de klacht over de politie en justitie was echter onverdiend. Van provocatie tot het delict en onwaardige handelingen was geen sprake Anders ware het indien de politie zich had aangeboden om de kinderen te ontvoeren. Dit is niet geschied. Ik vertrouw, dat de verdediging dat woord «provocatie., zal terugnemen. De handelingen der politie kunnen den toets van het onderzoek doorstaan. Zij kon niet anders gehandeld hebben en is door baar ijver achter de zaak gekomen, na eerst i.i. :. dan vermoedens te hebben gehad. Dé rechtszekerheid in Nederland wettigt de deelname. Of wil de verdediger dat de justitie, vernemende dat een ontslagen tuchthuisboef b.v. opnieuw ging inbreken, dezen door haar liet verzoeken dit niet te doen. De veldwachter Noordhoff verdient allen lof voor zijne handelingen. Hij beeft de moeielijkste rol, die aan hem is opgedragen, talentvol volbracht; tegen de bewering van mr. Caroli, dat de pol. beambten onwaarheid gesproken zouden hebben, protesteer ik ten stelligste, ook tegen de 6 sjouwers is vreeselijk uitgevaren, en ik beweer eveneens dat zij niet goed hebben gedaan, maar Mevr. Bulkley heeft ze er toe gebracht, en aan de politie is het te danken dat zij geen Siciliaansche roovers, maar roovers van karton zijn geworden. Dit was zeker niet de wensch van Mevr. Bulkley.

Volgens de verdediging bestond er geen begin van uitvoering. Spr. toont uit verschillende aanhalingen bet tegenovergestelde aan en mevrouw Bulkley zal zeker ook wel in de meening zijn geweest, toen men naar het huis van Hoek ging,dat men de uitvoering werkelijk ging ten uitvoer ieggen. Volgens de verdedigers zou begin van ontvoering hebben plaats gehad, indien werkelijk de kinderen waren aangegrepen, doch dit is m. i. onjuist. Spr. haalt tot staving van zijn bewering eenige arresten aan, en zegt, dat de intentie tot ontvoering wel degelijk is gebleken. Ik herhaal dat alle handelingen, als touwverdeeling, vleesch geven aan den hond enz. enz. zijn een begin van uilvoering, en wel zeerzeker «met geweld.« Spr. bespreekt de theorie van den Leidschen Hoogleeraar Mr. v. d. Hoeven, erkent de juistheid van de leer door hem meegedeeld, maar voegt er bij dat hij zelf die leer later bestrijdt. Spr. komt tot de quaestie van verdediger Vitringa, nl. is Mej. Schlingemann mededaderes "of medeplichtige? Het staat bij mij vast, dat deze beklaagde mededaderes is, door hare deelname aan de regeling der zaak. Het is mij echter onverschillig of men ze liever als medeplichtige wil beschouwen.

De reis naar Engeland o. a. bewijst haar mededaderschap, en het aan koopen van voeding enz. voor de kinderen is proviandeeren in den zin als door mij bedoeld. Tot de quaestie van de slechte behandeling der kinderen komende, vestig ik er de aandacht op, dat na de eerste ontvoering naar Engeland, de heer Hoek in tegenwoordigheid der politie de vraag gesteld heeft aan zijn kind of het bij Mevr. Bulkley wilde blijven of met hem medegaan. Het kind verkoos het laatste. De incidenten-Andreas, DeLacy en Meerland,door den eersten verdediger aangehaald, worden door spreker in een geheel ander licht gesteld. Het beweren, dat ik de waarheidsliefde van Mevr. Bulkley in twijfel heb getrokken op grond van het eerste verhoor, is onjuist, want die eerste onwaarheid is door vele gevolgd; het verhaal, dat alles door een onbekende was gedaan en niet door haar die zelfs het geld niet zou gegeven hebben, bleek uit de verklaringen van Mejuffr. Schlingemann en Kloppers onwaar. Naar mijn innige overtuiging bestaat die onbekende niet, en ik betreur het, dat zelfs Mej. Schlingemann hierin niet de waarheid spreekt, ook de bewering, dat de verstandhouding tusschen mevr. Bulkley en hare dochter altijd zoo goed is geweest, wordt weersproken in een briet van mevr. Schlingemann. in 1883 geschreven en haar in de terechtzitting getoond. Naar mijne opvalling heeft er tusschen Mr. Hoek en zijne vrouw een goede verstandhouding bestaan. Dit blijkt uit brieven door Mevr. Hoek aan haar man geschreven. Spr. wijst op enkele zinsneden uit brieven, die niets dan liefde en gehechtheid jegens Hoek kenmerken. Het vermoeden van Mevr. Bulkley, dat Hoek zijn eigen vrouw beeft vermoord, dit is na onderzoek gebleken niet waar te zijn. Waar .Mevr. I». dit volhoudt spreekt zij onwaarheid, de woorden, door Hoek over zijn stervenden vader gesproken, keur ik hoogelijk af, maar zijn bekentenis bewijst de waarheidsliefde van den Heer Hoek, en deze beklaagde had nooit met de boodschap mogen komen. Zij heeft hem zijn vader ontroofd, ja zelfs zijn kind. Ik keur dus ook zeer de handeling van beklaagde in deze af. (Beklaagde geeft blijken van afkeuring over deze woorden van den Officier van Justitie). Ook keurt spreker o. a. af, dat mevr. B. in bet eerste geding den vader heeft gedagvaard tegen zijn zoon. Dat was een gruwelijke daad, en alle oude vrienden van Hoek Sr. keerden hem daarna den rug toe. Maar kan de kinderlijke liefde jegens den vader bij Hoek Jr. blijven onder deze omstandigheden ? Uit brieven van dr. Hendrik de Jong an anderen blijkt, dat mr. Hoek allerliefst was voor zijne vrouw. . Een ander schrijft: »ik heb wel eens opgemerkt dat de verstandhouding tusschen moederen dochter niet altijd goed was doch daarentegen Hoek wat al te toegevend was voor vrouw en kinderen... Ook ds. Bok, te Amsterdam, schreef kennis te hebben gemaakt op een buitenlandsche reis niet de familie Hoek en le hebben ontwaard dat hij een trouw en liefderijk vader was, aan wien de kinderen zeer gehecht bleken. Hiermede stap ik van Mr. Hoek af. Ik nader het einde van mijn taak; men zal mij misschien aanwrijven dat ik vooral de eerste beschuldigde heb zwart gemaakt, en constateer dat mijne innige overtuiging van de schuld van eerste beklaagde hieraan ten grondslag beeft gelegen. Ik heb de eer le persisteeren bij mijn eisch. Mr. Van Cappelle. Waarom is er in deze laatste zitting zulk een treurig licht verspreid over het bewuste familieschandaal, 't welk ik gewenscht had dat binnen uw raadkamer was gebleven? Ik beklaag het rijzen van dien wanklank, die niet. door de verdediging is geprovoceerd, en zal er niet veel op antwoorden, slechts een paar punten: Was Ds. v. Gorkona de rechte man om hierin te adviseeren ? Hij de erfvijand van Mevr. Bulkley? De brieven, die voorgelezen zijn, waren vertaald. Ik hoor niet door een vriend van Hoek, maar een ambtenaar van het Openb. Minist. Wat moet er dan wel veel gebeurd zijn tusschen Mr. Hoek en echtgenoote, die stervende zegt: »Ga weg, duivel,« na vroeger zooveel liefde te hebben betoond voordien man. Nog éen punt: deze vrouw zou zich tusschen den Heer Hoek en zijn vader hebben geplaatst; dat is niet juist, die slechte verstandhouding bestond reeds lang. ik gaf geen beeld van Mr. Hoek, maar vraag aan hen bet saaingepakte publiek: welk een indruk heeft het óp u gemaakt? Ik weet dat Mr. Hoek alle familieportretten publiek zal verkoopen, die betrekking hebben op zijn overleden vrouw. Ik zal ze trachten op te koopen om cadeau te maken aan den ambtenaar van het Openb. Min. Ik hoop verder te ontzenuwen de bewering van het O. Min. omtrent de onwaarlieidsliefde van de le beklaagde, die heden zou ontmaskerd worden. Dit ontmaskeren is u totaal mislukt. Ik constateer verder dat de bende, die onder toezicht der politie heeft gewerkt, haar taak waardig heeft besloten door het opgestoken getuigengeld alhier te verbrassen en onrust te stoken in onze stad. Ik
betwijfel de waarheidsliefde bovendien van den rechercheur Wolff, en betreur het dat daar niet op is gewezen, zooals men dat zoo dikwijls tegenover de ,Iste beschuldigde' heeft gedaan. Het beeld van de 1e bekl. zal mij steeds bijblijven, dat van Hoek hoop ik spoedig te vergeten. Ik herinner u aan twee momenten: een bundel pijlen zijn op de le bekl. afgeschoten; venijnige en scherpe pijlen waren er onder, maar die kwamen uit den koker van Mr. Hoek. Een aanval is gedaan op het karakter van Mevr. B.,die waardiglijk antwoordde:'t is mogelijk mijne heeren, dat u die karakters niet begrijpt. Ik vlei mij dat mijne beklaagde meer dan ik in staat zal zijn geweest om uw oordeel jegens haar te doen verschillen met dat van bet Openbaar Ministerie. Onze taak is geëindigd. Gij gaat een onpartijdig oordeel vellen. De verdediging zegt u dank voor den tact aan den dag gelegd in deze zaak, voor-
uw geduld daarbij geloond. Moge uw verlicht vonnis een nieuwe kroon zijn aan de Nederl. Magistratuur! Mr. Caroli zal kort zijn. Hij deelt niet het gunstige gevoelen van den oflicier over de handelingen van politie en justitie, liet woord «Provocatie., wil ik wel intrekken; maar dan zeg ik: de justitie heeft de zaak «begunstigd.« Spr. herhaalt zijn beweren, dat de politie en justitie niet waardig hebben gehandeld : als Mr. Iloek was gewapend geweest en iemand had doodgeschoten, dan was de doodslag bedreven, begunstigd door de politie. Omtrent de juridische zijde der repliek herinner ik, dat de bedoeling vau art. 2 Code I'éual door den ambt. van het O. Al. anders is aangehaald dan dit behoorde; tegenover de door dien ambtenaar aangehaalde Fransche auteurs heb ik evenveel anderen gesteld: zij neutraliseeren elkander. Volgons den offic. van just. zijn de reeds vroeger aangehaalde daden, peper-, touwen-, vieesch-geven enz., uitvoeringshandelingen. De Hooge Raad denkt daar heel anders over, en ik houd mij verzekerd, dat ook de Rechtbank hierin zal zien «voorbereiding,., geen «uitvoering.« Zijn er strafbare pogingen daargesteld, dan zouden die zijn gepleegd door de bende van acht man, doch ik herhaal, die afkeurenswaardige handelingen zijn niet strafbaar. Neemt u strafbaarheid aan, brengt dan de bende op de bank der beklaagden; zijn ze niet strafbaar, mogen ook deze beklaagden niet vervolgd worden. Ik persisteer bij mijne conclusie tot ontslag van rechtsvervolging. Mr. Vilringa. Ik heb een triomf behaald, die mij haast abnormaal heeft gemaakt, de ambt. van het Openb. Min. heeft mij toegegeven dat de reis naar Antwerpen door Mej. Schlingemann geen feit is dat strafbaar was. Nu dat feit is toegegeven, blijft mij weinig meer te zeggen over. Ik heb nog een daad van solidariteit te doen: ik ben van oordeel dat de 'politie onwaardig is gaan handelen zoodra zij tot daden overging en heeft dus, zoo niet geprovoceerd, dan toch begunstigd. Het zitten in een rijtuig door mejuffrouw Schlingemann, dat niet door haar besteld is, kan m. i. geen mededaderschap daarstellen, evenmin het aangeven van een pakje welks inhoud zij niet kende, en welk aangeven bovendien nog niet wettig is bewezen. Volgens den ambt. van het O. M. is de reis naar Engeland erger; toen wist ze alles; toen werd ze hierdoor mededaderes ! Maar Edel Achlb. Heeren, welke daden heeft zij gepleegd? Zij bestelde niets, ze betaalde niets en kocht alleen wat versnaperingen. Doch al had ze dit gedaan, dan gold het nog slechts een gebleken «poging., en volgens de tegenwoordige Strafwet;is dat niet strafbaar. Ik had mij gevleid, dat mijn tegenpleiter van zijn veroordeelenden eisch tegen deze beklaagde zou zijn teruggekomen, doch dit is niet geschied. Op grond van het arrest van verwijzing kon hij dit moeielijk doen, aan u echter deze vraag: wat had mej. Schlingemann onder deze omstandigheden moeten doen? De woning kon zij niet verlaten, als om te gaan naar haar moederlijke woning, en daar vond zij weder haar trouwe vriendin. Zij had kunnen aangeven! maar dan zoudt gij en wij allen haar hebben veracht, en honderdmaal liever zou zij dan ook worden veroordeeld. Ook gij zoudt haar niet als verraderesse hier willen zien zitten. Haar veroordeeling zou zijn een noodelooze wreedheid. Mevr. Bulkley roept met vertoon van diepe aandoening de hulp in van hh. Bechters, om haar schoonzoon tot betere gedachten le brengen jegens de kinderen, en inzonderheid doet zij een beroep op den persoonlijken invloed van Mr. Nahuijs op haar schoonzoon. (Applaus onder het publiek). Heden Vrijdag, over acht dagen, doet de rechtbank uitspraak, des middags te 2 uren.

zondag 17 oktober 2010

Proces Bulkley. c.s.13 januari

Proces Bulkley. c.s.
Woensdag, 13 Januari. {Vervolg). Hoe was — luidde de vraag verder —de verhouding tusschen Mr. Hoek en Mevr. Bulkley? Bij zijne benoeming meende hij dat ze goed was ' later kwam Mevr. Bulkley hem dit mededeelen. Aan welke zijde was de schuld naar eigen waarneming van den Heer De Bas? Antwoord op deze vraag wordt geweigerd. Heeft De Bas kunnen constateeren het weinig waarheidslievende van Hoek? Weigering. Hoe was de verhouding tusschen Mevrouw Bulkley en Mevrouw Hoek? * Weigering. Mr. Van Cappelle protesteert en zegt, dat de justitie zelve begonnen is met zulke vragen aan Mr. Hoek te stellen, waaraan openbaarheid gegeven is (te weten die v.in Het Nieuws vd Dag, waaromtrent bij den Proc.-Gen. door de verdediging 'eene plainte is ingediend). De President verklaarde dat die publicatie niet van de justitie uitging en als eene onbescheidenheid moet worden aangemerkt. Mevrouw vraagt of de Bas kan verklaren dat de kinderen goed worden opgevoed. Antwoord: »neen«. 't Is alleen overtuiging, overigens kan hij niets zeker zeggen. Dat de spaarpotten van de kinderen aanwezig zijn, meent bij te betwijfelen. Elisabeth Henriette Bulkley, echtgenoote van den Heer Schlingemann, te Arnhem. Haar wordt gevraagd: »wat is u bekend omtrent de verhouding tusschen uw overleden zuster en Mevrouw Bulkley?» Antwoord op deze vraag wordt geweigerd. Wat is bekend omtrent de handelwijze 'van Mevr B. tot de kinderen Hoek ? '" Antwoord. Mama bedierf de kinderen niet, ze hield zeer veel van ben en hield hen goed bezig; in éen woord: zij was een goede grootmoeder. Is er getracht verzoening tot stand te brengen tusschen B. en H. Antwoord: liever zou Hoek zijn kinderen dood zien dan ze bij de grootmoeder te brengen. Zij hoorde dit niet zelve. Wat is bekend van de wijze waarop B. haar schoonzoon behandelde? Geweigerd te antwoorden. Heeft Mevr. Bulkley een voetval voor Hoek gedaan na den dood zijner vrouw om de kinderen te hebben •> Van voetval is geen sprake geweest, wel een verzoek. Getuige verzoekt dat de Heer Hoek eene andere plaats in de zaal verkrijge, om haar moeder niet zoo te fixeeren. Getuige Albertus Versteeg, vroeger koetsier bij Hoek. Een paar vragen, door Mr. Cappelle gedaan, worden geweigerd. Ook of bij gezien heeft dat hij een zijner kinderen sloeg. Vrouw Versteeg, vroeger keukenmeid te Scheveningen, verklaart dat moeder en dochter het best samen konden vinden. Opnieuw worden enkele vragen door de rechtbank geweigerd. Juffrouw J. W. Coelandt, huisvrouw van A. Abrahamsen, 's-Gravenhage, zij verklaart 2 jaar bij Mr. Hoek kinderjuffrouw geweest te zijn: na den dood van Mevrouw kwam zij nog met de kinderen wandelen. De behandeling van »Hampje« was door den Heer Hoek zeer streng; hij was liever voor den ander. De verstandhouding was tusschen moeder en dochter zeer goed. Grootmama behandelde de kinderen zeer verstandig en ging er prettig mede om. Zij heeft nimmer gemerkt dat er bepaalde oneenigheid tusschen man en vrouw bestond. De vraag van mevrouw Bulkley: of de kinderen door haar met vergiftigde Oostersche pijlen zijn gevonden, kan niet overgebracht worden. Mevrouw Schlingemann erkent dat de zuster niet altijd even prettig was voor de moeder, maar toch innig veel van haar hield. Maartje Sablerolles, te 's-Hage, dienstbode, vroeger bij Mr. Hoek, is aan het sterfbed geweest. De laatste woorden waren tot twee malen toe: »Ga weg,duivel.» Tusschen grootmoeder en kleinkinderen ging het goed. Zij is vertrokken omdat zij onaangenaamheden had met de huishoudster. Zoover zij weet, liet de verstandhouding van man en vrouw niets te wenschen over. Catharina Maria Batelband, dienstbode te 's-Hage, thans bij mevrouw Bulkley. Zij heeft dikwijls hulp verleend als er voor de dienstbode gekookt moest worden. De verstandhouding tusschen kinderen en moeder liet niets te wenschen over. De vraag of zij gezien heeft dat de kinderen Mevrouw met steenen wierpen of bespotten, werd geweigerd over te brengen. De offic. v. just. maakt attent, dat'zij in haar verhoor voor den commissaris Dielz verklaarde, «dat voor het gezegde: «Ga weg duivel», hare meesteresse den Heer Hoek heeft gekust. Zij herinnert zich zulks niet, doch wil niet ontkennen. Naatje Schotten, dienstbode bij Bloem, mag niet antwoorden op de vraag van bespotting of steenen gooien der kinderen, evenmin of zij beeft gezien dat Mr.Hoek en zijne huishoudster Mevr. Bulkley bespotten en uitmaakten. Annetia Strang, te Amsterdam. Zij heeft met Mevr. Bulkley geruimen tijd bij Bloemen gelogeerd. Op de vraag over de bespotting mag zij niet antwoorden, evenmin als op de vraag of zij niet gezien heeft dat Hoek zijn kinderen leerde levende kippen den kop af te slaan Mejuffrouw, A. Bol heeft 6 weken tegelyk met Mevr. Bulkley bij Bloemen gelogeerd. De vraag van bespotting, evenmin dat zij gezien heeft dat Mr. Hoek bezig was een eekhoorn dood te martelen in bet bijzijn zijne kinderen, mag beantwoord worden. Johannes Wilhelmus Suijker, voerman te Amsterdam^ is ook deelgenoot geweest van het voorloopig complot, doch erkent voor ƒ 1 uitgekocht te zyn wegens het medegaan van een rechercheur: het was dus toen reeds bekend. Jan Daniël Stork, commissaris van politie te Amsterdam. Men wenscht te weten hoe deze lot de wetenschap is gekomen. Hij meent zulks liet eerst van de Gebroeders Angelbeek vernomen te hebben, echter alleen het vervoeren van een krankzinnige. lüj stelde den Officier van Justitie te Amsterdam er mede in kennis en trachtte in he» complot politie te jtri&cu. ivat gelukt is. Door hem werd geen instructie gegeven jmdat hij niet wist wat gebeuren zoude. Wolft en Angeljeek zijn wet gewaarschuwd dat zij op moesten passen, doch hij persisteert bij zijne vorige verklaring. Hij weet niet zeker of de personen hem hebben bekend dat zij ƒ6O hebben gekregen. Hem staat voor, "dat hij het van enkelen heeft gezien en toen gekeken heeft of de briefjes wel echt waren. Hij heeft hun niet gezegd dat zij dat geld niet eerlijk hadden verdiend, terwijl onwaarheid is dat hij gezegd had: haal er zooveel van als je kunt, wel dat zij gerust mochten aannemen wat die heer gaf. Hij heeft persoonlijk de inspectie op het jacht geleid en heeft geen portemonnaie met geld gezien, die namens de politie aan den kapitein zoude zijn ter hand gesteld. Mr. H. Mollerus, kantonrechter te Apeldoorn. Deze had eenige mededeeling van den Officier van Justitie ontvangen, waarin hij versterkt werd door enkele gegevens. Hij wist niets van ontvoering van krankzinnige, doch vermoedde de ontvoering van de kinderen van Mr. Hoek. Hij nam geene maatregelen om de zaak te beletten en gaf ook aan Mevr. Bulkley geen kennis van de ontdekking. Hij kende Mr. Hoek niet, wel Mevr. Bulkley. Getuige deelt mede het verhaal omtrent Meerman. Hij kreeg van Mevrouw Bulkley een zeer gunstigen indruk en dacht niet, dat zij zich ooit tot eenige minder loyale zaak zoude leenen. Later vertelde mevrouw Bulkley hem, dat een onbekende haar een briefje in handen had gestopt, luidende: «Alles weet de justitie.'. Hij werd daardoor eenigszins twijfelend, te meer daar even te voren zij ook meedeelde een dergelijken brief te hebben ontvangen, luidende: »De kinderen zullen nu spoedig ontvoerd zijn.» Mevrouw Bulkley zegt in zake Meerland, dat, hoe zij de opvoeding harer kinderen ook betreurt, zij te veel van hen houdt om hen ooit te vermoorden.
Ook de Kantonrechter had den Officier van Justitie te Zutfen zijn vermoeden omtrent de ontvoering medegedeeld. De advocaat Mr. Caroli verzoekt daarvan acte.
Toen de Heer Mollerus vermoeden kreeg, heeft hij weten gedaan te krijgen, dat er een stelpolitie-macht beschikbaar was. Tien dagen waren zij geconsigneerd, wel bij nacht, doch men rekende niet op den avond.Mevrouw Bulkley wenscht nog geconstateerd te hebben, dat ieder te Apeldoorn van hare plannen wist, niet dat zij de kinderen zou vermoorden.

De griffier leest vervolgens het opgemaakt procesverbaal van Noordhoff voor, houdende zijne vroeger vermelde verklaring. De (zitting wordt hierop verdaagd tot Donderdag te 10 uren.

Donderdag, 14 Jan. Te 10 uren wordt de zitting heropend, liet eindverhoor der beklaagden vangt aan.

Mevr. Bulkley erkent het plan tot ontvoering van de kinderen met de 3e beklaagde te hebben beraamd, alsmede Mej. Schlingemann te hebben gezonden naar Hamme om Kloppers tot de uitvoering over te halen; dezen laatste een paar dagen daarna te hebben gesproken en hem in het algemeen het plan te hebben medegedeeld. Met mijn goedvinden, zegt zij, is Kloppers daarna voor mijne rekening naar Engeland geweest om het jacht te huren dat voor de ontvoering moest dienen. Kloppers deelde bij terugkomst mede het jacht gehuurd te hebben voor 500 pd. per maand. Ik keurde dit goed. Later, in Augustus, zijn Kloppers en juffr. Schlingemann voor mijne rekening weder naar Engeland gegaan om het gebruik van het jacht te regelen, waarbij bepaald is dat het schip naar Ostende zou gaan. De aankomst daar werd medegedeeld door juff.S.; toen besloten wij tot de ontvoering, desnoods met geweld, en werd een aanvang gemaakt met de aanwerving, voorwendende dat een krankzinnige moest vervoerd worden. Ik begaf mij ook zelf naar Amsterdam eu vernam van Kloppers dat mannen bereid gevonden waren tot medewerking. De beide pogingen tot ontvoering begin Sept. en 29 Sept. hadden daarna plaats, zooals reeds gemeld is, en met mijne goedkeuring. Getuige releveert, dat zij na aankomst der' mannen het ware doel heeft medegedeeld, doch verklaarde verboden te hebben om te moorden. De peper is verstrekt om bij geweld van den Heer Hoek hem in de oogen te werpen. Het geld voor de mannen had ik gereed liggen in 8 couverten, ieder met ƒ300; voorloopig werd /"60 aan ieder verstrekt. Beklaagde geeft verder weder een relaas van hetgeen gebeurd is, en gebeurd zou zijn ingeval de ontvoering gelukte. , Op de vraag van den Voorzitter herhaalt beklaagde door liefde voor de kinderen en de heiligeovertuiging dat zij verwaarloosd worden, tot deze daad te zijn gekomen. Zij erkent dat het een onwettige daad is,'waartoe zij echter zedelijk verplicht was. De Officier van Justitie vraagt aan beklaagde of zij de hand heeft gehad in zake het bekende te Montreux; hetgeen zij pertinent ontkent. Zij herhaalt gewaarschuwd te zijn vermoord te zullen worden, pogingen te hebben gedaan tot verzoening en tot verbetering ran de opvoeding der kinderen. De Off. van Justitie betwijfelt de waarheidsliefde van beklaagde, die evenwel zegt steeds de waarheid te hebben gesproken, tot geen laagheden, noch lot het verraden van anderen in staal te zijn. Ten slotte worden aan Mevr. Bulkley vertoond de kwitantiën van gekocht kinderspeelgoed èn de stukken van overtuiging, die door haar worden herkend voor zoo verre zij die vroeger gezien heeft. Kloppers bekent in zijn slotverhoor ziju schuld aan de medewerking in deze zaak, bekent de mannen te hebben aangeworven, het jacht te hebben gehuurd met Juftr. Schlingemann,en ten slotte op 29 Sept.'bij de poging tot ontvoeren te zijn geweest. De loop der zaken op dien dag wordt als vroeger herhaald en verder gereleveerd dat deze beklaagde voornemens was geweest een deikinderen weg te voeren, terwijl Noordhoff zich zou belasten met het 2e kind. Kloppers herhaalt persoonlijk niet geldelijk beloond te zijn geweest. Ik was mij bewust — zeide hij — een onwettige daad te bedrijven, maar vermeende ook uit een vroeger arrest van het Hof te Brussel te hebben vernomen dat zij het wangedrag van een vader de kinderen aan de grootmoeder konden worden toevertrouwd, zoodat ik hierin zooveel kwaad niet zag. Tenslotte zegt beklaagde dat Mevrouw Bulkley hem had beloofd, dat zij, als'de zaak goed afliep, voor hem en zijn gezin zou zorgen. Mej. Schlingemann herhaalt eveneens in hoofdzaak hetgeen zij reeds vroeger heeft gezegd omtrent haar aandeel in de zaak en de samenwerking met Kloppers. Medelijden met Mevr. B. en de arme kinderen brachten mij tot het volvoeren dezer onwettige daad, zoo verklaarde deze beklaagde. Het woord wordt verleend aan den Off. van Justitie. Hij vangt aldus aan:

Edelachtbare heeren! vanwaar deze groote toeloop van het publiek bij deze zitting? Het geldt geen moord of andere gruweldaad, maar het is een vreemde en buitengewone zaak. Ontvoering van minderjarigen aan den vader is een daad, die in Nederland nooit zal worden geoorloofd. En dan hier door eene vrouw, die zich voor de tweede maal, nu onder verzwarende omstandigheden, daaraan schuldig maakte. De eerste maal was er geen sprake van geweld en vrijspraak volgde • thans echter een ontvoering met geweld, door gevaarlijke mannen uit de gemeenste klasse van menschen, waarbij vrijspraak niet zal worden toegejuicht. De verhouding tusschen Mevrouw Bulkley en den Heer Hoek doet weinig tot de zaak af en de persoonlijkheid van Hoek komt hier niet in aanmerking. Daarom riep ik geen getuigen op, die tegen den Heer Hoek konden getuigen, liet familieschandaal behoort hier buiten en dat was ook uwe overtuiging, want vele vragen door de verdedigers gedaan, zijn geweigerd. Echter buiten mijne instigatie; ik had wel gaarne die vragen laten doen. De bewering, dat Hoek zijn kind wel eens een klap heeft gegeven, beteekent weinig, en wie bewijst dat Hoek de kinderen leert hunne grootmoeder te bespotten? Kan dit niet uit het kinderlijke hart zelf voorkomen, uit het hart vooral van een kind, dat als het ware gevangen wordt gehouden uit vrees voor de listen en lagen van de grootmoeder? Dat Hoek zijn kind leert een kip den kop af te slaan, om dan later de grootmoeder te onthalzen, is door niets bewezen, en deze verhalen steunen alleen op de bewering van Mevr. Bulkley.

Ten opzichte van de eerste beklaagde zal ik mij plaatsen op een voor haar het gunstigst standpunt, en ga daarbij van de meening uit, dat Mevrouw Bulkley ter goeder trouw van meening was dat de Heer Hoek de kinderen niet goed opvoedde. Toen Mr. Hoek te Montreux was, hopende buiten gevaren te zijn, bleek hem al spoedig dat hij werd bespionneerd door zekeren Lacy, waarvan bleek, dat hij in verstandhouding stond met Mevrouw Bulkley. De heer Hoek vraagt niet veel: sleehts het rustig bezit zijner kinderen en een stil leven. Hij vestigt zich daartoe in een villa te Apeldoorn, en nauwelijks is hij daar, of ziet, Mevrouw Bulkley betrekt het Hotel van Bloemink in de nabijheid van het huis van mr. Hoek. Door aankoop van terrein weet zij het huis van Mr. Hoek als het ware te omsingelen. Mr. Hoek wordt door telegrammen en brieven steeds verontrust. Mevr. Bulkley ontkent wel hieraan schuld le hebben, maar 't is toevallig. Mr. Hoek moet verder zelf beschuldigd worden van moord, doch de le bekl. heeft hier, zoo zij zegt, ook geen hand in. Meerland kwam weldra iv aanraking met Mevr. B„ die hem veel geld gaf, waarvoor Meerland aan zijne vrouw cadeaux geeft en met haar op reis gaat. De vrouw, later teruggegaan, deelt mede aan Mr. Hoek wat zij van de voorgenomen ontvoering door Meerland had vernomen. De kantonrechter, die hiermede wordt iv kennis gesteld, onderzoekt daarop, waarbij Mevr. Bulkley zich voordoet als de onschuldigste der wereld. Ook later weet zij zich, bijgestaan door den ouden Heer Hoek, opnieuw zoo voor te doen, en de kantonrechter achtte eindelijk ook haar niet hiertoe in staat.

Uit de verklaringen van enkele getuigen, gisteren gehoord, concludeert de officier van justitie, dat wel niemand er aau zal twijfelen of reeds in Juni deed Mevrouw Bulkley een poging tot ontvoering. Spreker herinnert dat de eerste beklaagde meer dan eens onwaarheden mededeelde en verwijst o. a. naar de zaak der ontvreemding van de gelden door Meerland, waarvan zij de justitie onkundig liet. Het bezoek van zekeren Andreas aan Mevr. B. brengt spr. te berde zoomede de door hem verzonden telegrammen aan Mr. Hoek en Mej. van Essen. Het gestreng onderzoek in deze bracht geen verstandhouding tusschen Andreas en Hoek aan het licht. Een nieuw plan wordt nu ontworpen, waarbij de inmenging van Kloppers ter sprake kwam; de informatie, door Mej. Schlingemann bijden lieer Schlingemann verkregen, luidde o. a. dat K. een gevaarlijk man is en Mej. S. treedt verder handelend op door Kloppers te gaan opzoeken en met hem te confereeren. Niet alle handelingen der beklaagde zal spr. aanhalen, doch kort herinnert hij aan de huur van het jacht, de proviandeering daarvan en den aankoop vau speelgoed enz.

Spr. geeft verslag van.de eerste gelukkig mislukte poging, die zeer zeker een ongeluk zou hebben tengevolge gehad, want men wist dat Hoek in het bezit was van geladen pistolen. Wat zou er van hem en de zijnen geworden zijn? Spr. toont de ijver der Amsterdamsche politie aan, waardoor veel tot veredeling is bijgebracht. De 2e poging lot ontvoering wordt door spr. duidelijk omschreven. De off. van Justitie zegt eindelijk, dat de Zutfensche llechtbank geen termen voor vervolging heeft gevonden, overwegende dat o. a. de uitvoering onder deze omstandigheden niet heeft kunnen plaats hebben. Door voorbeelden en aanhalingen van schrijvers betwist spr. deze rechterlijke meening. Spr. beweert verder dat de onmogelijkheid tot de ontvoering niet aanwezig was; voorts dat de 8 personen alleen middel waren, daar toch de eigenlijke ontvoering aan Kloppers was opgedragen. Was hij zoo fanatiek geweest als de Ie beklaagde, dan was er ook gelegenheid geweest om gedurende de worsteling vau Hoek, de kinderen te halen. Spr. toont dan ook aan, dat de mislukking heeft afgehangen van omstandigheden buiten den wil der beschuldigden. Er zou geen begin van uitvoering zijn geweest volgens de Zutf. rechtbank. Volgens spr. moet deze rechtbank dit uitmaken. Spr. is van oordeel, en toont dit weder met voorbeelden aan, dat dit wel zoo is, te meer daar de intentie ook bewezen is door de bekentenis van de drie beklaagden, door de verschillende reizen, de huur van het jacht, de proviandeering, de omsingeling en het binnentreden van het huis, de aangrijping van Hoek, het gereedstaan van het rijtuig enz. Spreker is van oordeel dat iv deze zaak geen sprake kan zijn van eene schijnvertooiiing eu deelt dus ook dit gevoelen van de Zutf. Rechtbank niet. De ambt. van het Openb. Min. komt tol de conclusle, dat Mevr. Bulkley en Kloppers als hoofddaders moeten worden aangemerkt en gestraft, terwijl men de medeplichtigheid Vau Mej. Schlingemann niet zal kunnen ontkennen. Zij heeft medegewerkt in alles en plaats genomen in het rijtuig dat bestemd was om de kinderen te ontvoeren.

Spr. noemt het geheel een vreeselijk misdrijf, dat, ingeval van schikking, leed aan drie menschen zou hebben gedaan. Mevr. B. heeft met willen luisteren naar de haar gegeven waarschuwing na het eerste vonnis; Kloppers werd niet door liefde maar door geldzucht gedreven: toch ben ik — zegt spreker — hem meer genegen dan bij de aanvang van het proces. Doch het karakter van Mevr. Bulkley heeft mij geleerd dat zij weinig sympathie verdient.

Mej. Schlingemann beschouw ik meer als het slachtoffer van mevrouw Bulkley die zich niet zou hebben ontzien om velen, ook het achttal mannen uit Amsterdam, ongelukkig te maken. Pijnlijk is bet voor mij Mej, S. te vervolgen, die als het ware geïsoleerd scheen door de le beklaagde. Ik requireer dat allen zullen worden schuldig verklaard aan poging tot ontvoering der minderjarige met aanneming van verzachtende omstandigheden wat betreft de 3e beklaagde, en dat zij zullen worden veroordeeld, de beide eersten (Mevr. Bulkley en Kloppers) tot twee jaren en de 3e (Mej. Schlingemann) tot 4 maanden cellulaire gevangenisstraf.

zaterdag 9 oktober 2010

Proces Bulkley in de krant van 14-01-1886 vervolg

Proces-Bulkley.
(Vervolg)

Gerritje v. d. Vuurst, huisvrouw van Antonie van der Elst, heeft verleden jaar een kostganger bij zich gehad, genaamd Meerland. Deze vertelde haar dat hij bij mevrouw Bulkley was geweest en deze hem 6 couverten elk met ƒ 6()0 had gegeven om kinderen te schaken. Meerland kocht een en ander voor 't geld. Zij kreeg een horloge met ketting, waarop Meerland naar zijne familie in België met baar ging. Hij dreigde haar, zij werd beangst, zij kreeg van een hotelhouder ƒ6O en vertrok weer naar Apeldoorn. Meerland kwam in Juli terug, zij gaf hem het horloge en hoorde nimmer meer van bem. Zij was draarop den Heer Hoek gaan waarschuwen. Deze nam er weinig notitie van, stuurde echter zijn knecht mede naar den kantonrechter voor aangifte; ook deze geloofde het niet, doch maakte proces-verbaal op. Meerland vertelde opzichter te zullen worden van eene kinder-speelplaats en toonde meermalen geld. Haar redenen van mededeeling waren dat, indien Meerland zijn gang ging, er eene misdaad zou gebeuren. Ook bij Mevrouw Bulkley was zij eerst geweest om de papieren terug te vragen van Meerland. Mevrouw Bulkley ontkent hem het geld gegeven te hebben, wel dat Meerland om ondersteuning vroeg, hetgeen zij weigerde, waarop Meerland haar voor plus minus ƒ3500 heeft bestolen door het geld van tafel te nemen. Zij vervolgde hem niet, wijl zij bang was voor gevolgen. Getuige Johannes Vlaskamp, ie Leenen, deelt mede, dat Jan Koetsier en Willem Donk op zekeren nacht bij hem kwamen om den weg te vragen naar Wije, en hij in den stal menschen vond die hij van Oenen naar de Vecht reed. Hij meent dat er vrouwen bij waren en kreeg voor zijne moeite ƒ 7.50, waarop hij was doorgegaan naar Apeldoorn. Willem Donk, arbeider in dienst van mevr. Bulkley, is met den koetsier, thans overleden, naar Oene gegaan, waar een man in het rijtuig kwam. Zij reden naar Apeldoorn, wat er echter gesproken is, weet hij niet daar bij voerman was en de anderen binnen in zaten. Later meent hij juftrouw Schlingemann naar Deventer gereden te hebben.

Als getuige a decharge treedt thans voor Mr. A. F. de Ras, advocaat te 's-Gravenhage. Is de Bas, een oude akademievriend van den Heer Hoek en benoemd, met voorbijgang van oom Schlingemann, tot toeziend voogd over de kinderen, op verzoek van den vader? — alzoo werd gevraagd. Antwoord: ja.

i (De zitting duurt voort .)

maandag 4 oktober 2010

Proces Bulkley in de krant van 14-01-1886

Proces Bulkley. c. s.
Dinsdag 12 Jan.

Mr. Vitringa acht zich over dit antwoord zoo voldaan, dat hij niets meer te vragen heeft.

(Vervolg).

Getuige Noordhoff, thans Rijksveldwachter te Hilversum, verklaart alles zooais is vermeld. Kloppers vroeg of er snuif was gekocht, waarop een ontkennend antwoord volgde. Hij zeide: We hebben peper genoeg. Kloppers zeide, na binnen gekomen te zijn, in het tuinhuis: Het is om twee kinderen te doen en 3 personen onschadelijk te maken, door Heer, Jufvrouw en meid proppen in den mond te steken. Mevr. Bulkley waarschuwde om zeer voorzichtig te zijn, omdat Hoek gevaarlijk was en altijd wapens bij zich droeg. Gelukte het de kinderen te krijgen, zoo volgde de bekende belooning. Mevr. gaf de peper. Een touw lag in de kamer, Mevr. gaf het, en de mannen sneden het stuk. De ploertendooder was om op den arm te slaan. De revolver was niet geladen. Zakdoeken hebben jelui wel voor proppen», werd gezegd. Kloppers gaf het vleesch aan Van der Aa. Bij het overgaan tot de daad zeide hij uit vrees voor de gevolgen Mr. Hoek aangepakt te hebben. Zij zijn met 3 personen binnen geweest, en dit gaf aanleiding tot de worsteling. Hij verklaart onderweg aan zyn makkers medegedeeld te hebhen, dat hij Rijksveldwachter was. «Wist Kloppers dat ook?i< vraagt de Voorzitter. (Hilariteit). Neen. Noordhoff verklaart pertinent op de vraag van rechter De La l'orte dat Kloppers hem medegedeeld heeft, dat het om de kinderen te doen is. Hij had er niet naar gevraagd. Wel had hij aan mevr. gevraagd of er geweld mocht worden gebruikt, waarop het antwoord was: «Liever niet, maar, zoo noodig, ja.» üp het oogenblik van aanbellen was Kloppers vlak achter hen. Afr. Van Capelle vraagt wat nu deze heele vertooning van getuige heeft ten doel gehad. het antwoord was: het plan te laten beginnen, doch er dadelijk een eind aan te maken; de personen hebhen de ƒ6O behouden, doch ik heb die gedeponeerd. Mr. Caröli vraagt hoe het mogelijk is, dat hij den Officier te Amsterdam niet reeds dadelijk heeft gezegd dat er plan tot ontvoering bestond. Hij antwoordt, dat er niet naar gevraagd is. Zijne instructie luidde: te handelen naar omstandigheden, zoodat de Officier hem niets heeft voorgeschreven. Mej. Schlingemann zegt, dat het onwaar is, dat Mevr. Bulkley geraden heeft peper in de oogen te gooien. Is het waar — vraagt Mr. Carolï — dat deze getuige dezer dagen nog een onderhoud met het parket te Amsterdam heeft gehad ? Deze vraag mag de Rechtbank niet laten plaats hebben. Getuige Jacobus Wolff, rechercheur te Amsterdam, kende Kloppers niet anders dan onder den naam van Jager. Mevr. Bulkley deelde mede, dat het niet voor een krankzinnige maar om twee kinderen te doen was. Zij deelde touw uit, dat in stukken werd gesneden; zij gaf vleesch en zeide: hier zijn 2 zakjes peper, een voor Smoll en een voor Noordhoff'. Hier zijn proppen, of jelui hebt ook zakdoeken bij je». Noordhoff greep Mr. Hoek, en hij trachtte dezen weerlooste maken. Ook Angelbeek was daarbij. Zij gingen terstond wegen twee nieuwen kwamen binnen. Zij sprongen over het hek om Kloppers na te gaan; deze was al weg. Van de worsteling kon hij niets zien, wegens de duisternis, Hij wist van den commissaris Stork, dat het eene ontvoering gold. Mevr. Bulkley zeide het eerst dat het eene ontvoering betrof. Noordhoff vroeg niet daarnaar. Getuige heeft nergens een ander vreemd persoon gezien ; Teunisse kende hij als rechercheur. Of de anderen het wisten, weet hij niet; op twee na echter denkelijk wel. In den spoortrein Amersfoort—Harderwijk deelde hij hèt echter aan allen mede. De getuigen komen thans, volgens Mr. van Capelle, niet overeen; de ene zegt dat Mevr. Bulkley, de ander dat Kloppers instructie gaf. Zulks wordt geconstateerd terwijl hij tevens opmerkt, dat fl van de ƒ6O, aan hem verstrekt gegeven geworden zijn aan een omgekochten sjouwer voor zijne nobele daad. De peper lag volgens getuige niet op een tafel. Hij geeft heel anders op dan in de instructie door hem is medegedeeld. David Angelbeek, te Amsterdam, was met 2 anderen 12 September naar Apeldoorn geweest, daartoe uitgenoodigd door beschuldigde Kloppers, rüen bij herkent. Later, den 29n, is hij weder medegegaan met hun achten, en wist steeds niet beter of 't was te doen om een krankzinnige, die gevaarlijk was. Kloppers was, volgens hem, weder hoofdpersoon, Hij wist van begin af "aan dat Noordhoff en Wolff politie was. Zijn plan was om niets te doen en maar af te wachten wat er komen zoude. De Heer Haersolie vraagt waarom hij den man verraadde van wien hij geld ontving, telkens aan den commissaris van politie vertellende dat Kloppers er weer was geweest. Hij vertrouwde geen verrader. Hij vraagt verder of er hem niet in de laatste dagen over gesproken is om zoo te verklaren als hij thans heeft gedaan, waarop hij ontkennend antwoordt. De Officier v. Just. vraagt of hij wel de volledige waarheid heeft gezegd, temeer daar hij vertelde dat zij met 5 personen binnen en buiten waren geweest gedurende de worsteling. Angelbeek blijft bij zijne verklaring. Hij heeft de ƒ6O behouden, llij meent dat Kloppers op 200 pas stond terwijl de anderen aangeven van 3 a 5 pas. Mr. Caroli verzoekt acte te nemen, dat de getuig» verklaart, dat den Heer Hoek in geen geval leed zou worden gedaan en hij zelfs niet gebonden of geslagen zou, hebben. Wegens de duisternis worden thans 2 lampen en 4 kaarsen ter verlichting binnengebracht. Johannes Angelbeek, Amsterdam, komt in zijne verklaring met de anderen overeen! Kloppers deelde touwen uit om te binden. Hij had 2 zakjes peper zien liggen; mevrouw gaf er één,zoo hij vermeent,en zeide: »als die heer zich verweert strooi je hem peper inde oogen.« Kloppers zette de posten uit. Hij zag dien niet meer terug. Hij hoorde in het tuinhuis dat er een ontvoering zou plaats hebhen hetgeen Kloppers mededeelde. Kloppers zou een der kinderen. Noordhof het andere afhalen. Noordhof hoorde hij zeggen tegen den Heer Hoek: dat zij alle acht politie waren. Die anderen schoten toe om Noordhof te verlossen uit de handen van den heer Hoek, vandaar de worsteling. Hij wist dat er politie bij was, daar hij van te voren bij den commissaris Stork was geweest en deze gezegd had dat er politie mede ging. Hij had in geen geval eenig letsel aan een der personen gedaan en was alleen van de partij, omdat de commissaris hem gezegd had dat alles wat hij van dien Heer kreeg hij maar aan moest pakken. Opnieuw wordt hiervan acte genomen. Hij heeft niet gehoord dat er gevraagd is of er gemoord moest worden. Woensdag, 13 Januari. De zitting wordt heropend te 10^ uur. David Angolbeek ontkent aan Schmoltz, Van der Aa en Teunissen gezegd te hebben dat zij politie waren r dit heeft zijn broeder, vóor met het spoor te vertrekken, medegedeeld. Deze bekent zulks.

B. Schlosser deelt mede, dat Angelbeek hem uitgenoodigd heeft om met 3 anderen een krankzinnige te vervoeren, en wel in het begin van September. Hij stemde toe, en later kwam een onbekend heer bij hen, dien zij zouden herkennen aan een witten zakdoek. Zij mochten dien persoon, dien hij thans herkent als Kloppers, niet aanspreken. (Volgt het gewone verhaal). Kloppers zeide dat er 3 personen onschadelijk gemaakt moesten worden, hij gaf touwen die verdeeld werden; Mevrouw aan Schmoltz een zak peper en Kloppers een aan een ander. Kloppers zette de posten uit, hij was volledig op de hoogte dat er politie bij tegenwoordig was en alles onder hare oogen geschiedde, zulks wist hij van het begin af aan. Üe anderen wistten het allen bij het vertrek van 't spoor. Kloppers kwam na de mislukking hen waarschuwen te vluchten. Ook hij was volstrekt niet van plan om iels kwaads te doen, doch maakte geen bezwaar, omdat Noordhoff gezegd had dat alles, wat er van kwam, voor zijne rekening was. Getuige constateert op de vraag van Mr. Cappelle dat de peper op een tafeltje gereed lag. Wel was hij achter het huis geposteerd om den uitgang te beletten, doch hij had niemand met geweld tegengehouden.

Mr. Carali vraagt pertinent of hij aan de ontvoering zou medegewerkt hebben?

Antwoord: Alleen in naam der politie. Getuige F. C. Schmoltz. Hij ontving de peper van Mevrouw, om die in de oogen te strooien. Kloppers deelde het touw uit, om, in geval van verzet, te binden, en liet een ongeladen revolver zier. om, zoo noodig, bang te maken of op de polsen te slaan. Kloppers gaf v. d. Aa het vleesch en zette de posten uit, hij en de beide Angelbeeken waren bij het overhandigen van den brief, en getuige hoorde duidelijk dat Noordhoff zeide »wij zijn politie.« Bij de worsteling ging hij weg, na eerst Noordhoff ontzette hebben. Ook deze getuige verklaart stellig, dat hij alleen de orders van de politie zou opvolgen, wijl deze aanwezig was. Mr. Van Cappelle vraagt of bij achter Noordhoff heeft gestaan, wijl Mr. Hoek zegt, dat iemand, zeer klein, hem om den hals is gesprongen eu deze getuige de langste van de bende is. Óp toestemmend antwoord wordt daarvan akte genomen.

Mevrouw Bulkley herinnert zich nu dat zij de peper aan dezen persoon heeft gegeven en niet aan den ander, dien zij heeft genoemd. Getuige Th. G. van der Aa. Schlosser heeft hem uitgenoodigd mede te gaan naar Apeldoorn voor het transport van een krankzinnige. Hij wist door dezen en Angelbeek dat er politie bij was. Hij ontving het vleesch van Kloppers. Nadat deze posten had uitgezet, heeft hij hem niet meer teruggezien. De Heer Hoek pakte hem toen vast en verscheurde ziju jas, hij geraakte daardoor ook zijn ƒ6O kwijt. Hij wist niets van kinderenontvoering, doch meende steeds dat er iets met een krankzinnige te doen was.

Mr. Haersolie vraagt of hij geneigd was geweest om te binden, wijl er politie bij was. Antwoord: ja, omdat er politie bij was. Getuige blijft ontkennen iets van kinderen te weten, nadat de officier hem zulks afvroeg.

Mr. Caroli vraagt op wiens last hij gebonden zoude hebben.
Antwoord: op last van Kloppers, doch als Noordhoff het verboden had, had hij dit gelaten. Hij mocht volgens den hem gegeven last alles doen wat hem werd opgedragen. Getuige Teunissen, de laatste van deze groen, deelt in plat Amsterdamsch dialect mede gehoord te hebben, dal er nog een rechercheur zoude gaan, terwijl hij wist dat er een ander politie-beambte reeds in betrokken was. Mevrouw zeide, dat het niet meer voor een krankzinnige te doen was maar voor ontvoering vun 2 kinderen, hij nam het geld aan omdat de politie geld aannam. Op het schreeuwen liep hij weg, want hij werd daarvan zco akelig, hij is groot van stuk, doch erg klein van hart, en een Heer zoo te hooren kermen kon hij niet uitstaan. Bovendien, Edelachtbare — zoo besloot hij — hield ik mij aan de politie; Kloppers zou hij niet gehoorzaamd hebben, Noordhoff zoude wel handelen en spreken. Get. Mej. C. van Essen, Huishoudster. Zij is sedert 16 .lan. 1883 bij den Heer Hoek, en zorgt voor beide kinderen van den Heer Hoek, die zeer zorgzaam daarvoor is. Zij weet dat mijnheer anonieme brieven kreeg, doch las die niet. Alleen weet zij het uit mededeeling. üe Heer Hoek deelde haar mede dat deu 29 Sept. een brief was gekomen, hij werd gewaarschuwd voor 'savonds, dan zou er iets gebeuren. Mijnheer gelastte de deuren der slaapkamer te sluiten. Dit geschiedde toen. Te 9 uren, terwijl de kinderen sliepen, werd gebeld. De meid ging opendoen, mijnheer ging zien wat er was, en kort daarop vloog de meid naar boven, terwijl zij beneden eene worsteling hoorde. Eenige oogenblikken later kwam mijnheer boveu en zag zij dat mijnheer hier en daar verwond was.

Zij heeft tijdens het leven van Mevrouw den heer Hoek nimmer gekend. He getuige heeft vroeger in Delft gewoond, na '18 jaar in Zeeland geweest te zijn. Getuige Teuntje Nieuwenhuis, Dienstbode, deelt mede, dat zij met Mei 2 jaar in haar tegenwoordigen dieust is. Dat er 's avonds op 10 September, te 9 uren, werd gescheld, en ene persoon met een briefje kwam van den kantonrechter; dat mijnheer daarop aankwam, die werd aangegrepen, terstond waarop zij naar de veranda ging, doch buiten een man vond staan. Zij schrikte hevig, begon te schreeuwen en vloog naar boven naar de juffrouw en sloot met liet 33 Sleutelslot de deuren der slaapkamers. Later zag zij dat mijnheer ontdaan was en bloedde. Volgens hare meening is haar meester goed voor de kinderen.

Getuige K. Jager, koetsier gedurende i jaar bij deu Stalhouder Kien, te Zulfen. Mevrouw Bulkley had daar 2 maandpaarden en hij was koetsier voor haar gedurende 2 maanden. Hij weet dat er paarden te Soest voor Mevrouw zijn besteld omdat zij daar rijden wilde, den 29 September kwam een vreemd persoon (hij herkent hem als Kloppers), die nabij den tol naar den weg vroeg, Hij ging mede en kwam een rijtuig met personen tegen, waarnaar Kloppers hem reeds had gevraagd. Hij sprak den koetsier aan of dit het rijtuig uit Amersfoort was waarop ja werd geantwoord; de menschen stapten uit. Hij ging naar den stal en had van Mevrouw in last den landauer in te spannen; aan den stal kwam zijne meesteres met een onbekende dame in het rijtuig. Hij kreeg last om op te rijden en moest stil houden achter het huis vau Mr. Hoek. Na kort gewacht te hebben kwam een heer die instapte, en ontving hij last om op te rijden. Hij, heeft geen tweeden persoon gezien. Alleen Kloppers. Daarop is Hoek doorgereden naar Arnhem. Kloppers stapte aan het Velperplein uit, en daarop reed hij naar het huis van den Ueer Schlingemann waar de dames uitstapten. Den volgenden dag werd hem gelast in te spannen en heeft hij beide dames naar Zutfen gebracht. Zonder orders had hij bij de reis van Apeldoorn naar Arnhem toevallig geen lantaarns aan. Hij herinnert zich niet op de vraag, bij aankomst door den Heer Schlingemann gedaan, waarom hij zoo laat kwam gezegd te hebben: dat er een ongeluk was gebeurd. Waarom hij stilgehouden heeft aan Valkenhuizen en niet aan de Woeste hoeve, kan hij niet ophelderen. Hij was voorbij eer hij zulks wist. Vroeger heeft hij nog eens met een rijtuig een geheelen nacht aan de Woeste hoeve gestaan, doch kreeg later bericht dat de familie niet gekomen was. Nadat bij Mevrouw naar Zutfen had gebracht, heeft hij haar nog slechts eenmaal, van den Ueer Enaelberts naar het Huis van Arrest, gereden, en alleen gezegd: «Dag Mevrouw». Getuige H. Ender. Hij is sinds Juni als opzichter van de speelplaats aangesteld op /300. Hat was genoeg; zij wilde hem ƒ 400 geven, Hij was op last van Meviouw naar Amsterdam gegaan en ontmoette daar deze met een Heer, dien hij als Kloppers leerde kennen en die voorgaf zoon vau den hoofdcommissaris te zijn. Er was sprake van dat er menschen moesten aangeworven worden voor een krankzinnige, die hem bekend gemaakt werd als de Heer Hoek. Zij wierven toen een persoon aan die ontving en ene paar anderen moest bezorgen. op de vraag om kort te zijn, was het antwoord van dezen getuige: «Ik wilde dat ik er al af was». (Hilariteit). Van mevrouw hoorde hij van de ontvoering der kinderen, doch hij wilde er niets mede te doen hebben. Wel had mevrouw hem vroeger ook gepolst om menschen op te sporen die aan lager wal waren, doch hii deed er nooit iets aan.

Mevrouw Bulkley verklaart dit voor geheel onwaar en licht nader toe.

Kloppers zegt, dat Ender van alles af wist en deze in Amsterdam de personen heeft aangewezen. Dit geeft aanleiding tot een debat tusschen Ender en Kloppers, waarop de eerste zegt zijn vrouw voor den tweede te zullen waarschuwen enz.

Getuige G. J. Tien, stalhouder te Zutfen. In Juni nam Mevrouw paarden bij hem, doch die werden slechts 5 dagen gehouden, later werden maandpaarden genomen en een span voor Soest besteld. Ik zond ze,doch kreeg ze den volgenden dag terug. Getuige Mathilde Poppee, dienstbode te Haarlem, bij Kloppers. Verleden jaar woonde zij te Hamme en ontving daar een bezoek van juffrouw Schlingemann, die zij herkent, en waarmede Kloppers 'savonds vertrok. Later zag zij haar in Antwerpen terug, waar zij weer bij haar meester kwam.

Getuige Dina Klomp, dienstbode bij Mevrouw Schlingémanh, erkent dat op zekeren dag personen op de kamer zijn geweest en zij op bier en brood zijn onthaald. Zij kent noch ;de 3 personen noch Kloppers. Jutlrouw Schlingemann haalde Mevr. Bulkley, en gezamenlijk gingen zij naar genoemde kamer. Getuige ,1. van den Burg, hotelhouder te Apeldoorn, verklaart dat Kloppers onder den naam van Vianen bij hem heeft gelogeerd van 15 en 26 en 26 0p 27 Juni. Kloppers zegt, dat hij gewoonlijk 2 namen, als «Kloppers van Vianen« aanneemt, doch hem wordt bewezen uit de akten van den burgerlijken stand, dat hij daarop geen recht beeft.

Na deze verklaringen werd eene pauze tot half twee ingesteld.

(Zie verder hierachter.)

zaterdag 2 oktober 2010

Proces Bulkley in de krant van 13-01-1886

Proces Bulkley,
(Zie Eerste Blad).

De rechtbank is voor de behandeling van deze zaak samengesteld als volgt:

Voorzitter Mr. G. C. Bijleveld (vice-president), rechters Mr. J. 11. André de la Porte, Mr. J. .1. Smits en Mr. Haersolie, rechter-plaatsvervanger; ambtenaar O. M. Mr. G. A. Naliuijs (subst. off.), griffier Mr. C J. A. Spiering (subst. grift.). Als getuigen zijn opgeroepen Mr. Hoek en 19 anderen.

De Officier laat het proces-verbaal lezen van zijne handelingen opgemaakt omtrent het bevel, gegeven ter arrestatie te Arnhem of Emmerik. Deze stukken zijn genoegzaam bekend en vroeger breed omschreven. Daarin wórdt vermeld, dat de Wed. Bulkley allea ontkent en voorgeeft wegens financiëele onaangenaamheden met haren schoon zoon nog laat per rijtuig te Arnhem gekomen te zijn. Zekere Haafkens, te s Gravenhage, zoude daarin betrokken wezen, blijkbaar uit een pakket brieven. Vervolgens geschiedde ook voorlezing van het geboorte-extract van een der kinderen.

De advocaat Van Cappelle beeft als getuigen d décharge 8 personen opgeroepen, Mr. Caroli 3, Mr. Vitringa geen. De namen van de getuigen d charge zijn: Mr. Hoek, Noordhof, Wolff, Vau Angelbeek (2), Scholsser, Smolst, Van der A, Theunissen, Van Essen, Nieuwenhuis, Jager, tiender, Tiel, Poppe, Klomp, v. d. Burg, Vlaskamp, v. d. Vuren. Vervolgens wordt de wed. Bulkley door den President ondervraagd: U erkent grootmoeder der kinderen te zijn?

Zij zegt sinds den dood van hare dochter vervuld te zijn van het plan de kinderen onder hare zorg te nemen, wegens de treurige opvoeding door haren schoonzoon aan hen gegeven. Zij had den toezienden voogd De Bas gevraagd een minnelijke schikking tot stand te brengen om hen somwijlen tezien. Dat werd geweigerd. Eenigen tijd na de uitspraak van het Hof te 's-Gravenhage in het vorige geding, was bij haar het plan opgekomen hen naar Engeland te voeren. Beeds in 1884 werden plannen beraamd. lemand had haar verteld, dat hij van haren schoonzoon ƒ 10,000 had ontvangen om haar te vermoorden. Hij verklaarde het niet te willen doen, doch wel opzichter op de speelplaats te worden. Hij zou zorgen dat zij de kinderen kreeg in haar bezit. Die persoon was genaamd Meerland. Hij vertrok in Juni en zij heeft hem nimmer teruggezien. Later kwam eene vronw, die voorgaf te leven van een pensioen van Meerland en vroeg om onderstand. Zij deed dit niet, waarop deze dreigde naar Mr. Hoek te gaan. Haar naam kent zij niet. - Ze erkent later met juffr. Schlingemann plannen tet ontvoering beraamd te hebben. Deze deed naar Kloppers aan de hand. dien zij niet kende. Deze zou slim, moedig en geschikt zijn. De Heer Schlingemann, te Arnhem, om inlichting gevraagd, gul' geen gunstige informatiën. Toch nam zij hem aan en werd bepaald, dat genoemde juffrouw hem zou opzoeken en met hem spreken voor de overkomst. Kloppers kwam te Apeldoorn, vermoedelijk in Juli voor het eerst. Later gaf zij last om mannen aan te werven. Hij wierf er 3 nadat zij geld voor Amsterdam medegegeven had. In het begin van September kwamen zij bij Mej.Schlingemann te Apeldoorn op een door haar gereserveerde kamer. Zij liet hun eten geven, doch sprak hen niet. Kloppers kreeg last om de kinderen te ontvoeren. Doch wegens loges was het terrein niet veilig en vertrokken de personen. Kloppers ging later opnieuw, 3 Was niet genoeg er moesten meer zijn, en Kloppers vertelde toen na verschillende confe rentiën, dat hij 6 a 8 persoven had. Toen zou op 29 September de uitvoering plaats hebben. Kloppers kwam met 8 man uit Amsterdam; zij kwamen bij baar in een klein huisje bij den speeltuin. Zij gaf toen last het briefje te overhandigen. De last werd gegeven Hoek onschadelijk te maken, niet vermoorden. Zij gaf een zakje peper om hem in de oogen te strooien. De mannen zagen er echter zoo treurig uit, dat, als niet een goed zijn woord had gedaan, zij geen hunner vertrouwd zou hebben. (Hilariteit). Wel bekende zij eerst over een krankzinnige gesproken te hebben, doch later over de kinderen, ƒ 300 in 8 enveloppen gaf zij voor ieder man, doch op verzoek werd ƒ6O vooraf verstrekt voor 't geval de zaak mislukte. Eenigen tijd te voren kreeg Kloppers 550 pond voor het jacht; hij ging dit halen met Mej.S. in Engeland op haar verzoek. Het jacht stoomde van Brighton naar Ostende, om latere orders aldaar af te wachten. Eerst stoomde men naar Grimsby, later op tetegram naar Ymuiden. Den volgenden morgen moest de kapitein onder stoom zijn. Toen de troep van 8 mannen naar Mr. Hoek ging. liet zij den knecht inspannen en wachtte in tegenwoordigheid van Mej. Schlingemann aldaar. Zij leide kleeren enz. voor de kinderen daarin, om terstond naar Amsterdam te gaan. Een nieuw span stond te Soest gereed. Na een paar minuten wachtens kwam een vriend, dien zij weigert te noemen, haar waarschuwen, waarop Kloppers kwam en zeide dat de zaak mislukt was. Kloppers stapte in en reed mee naar Arnhem. Zij nam haren intrek bij baren schoonzoon omstreeks 12 uur. Zij erkent Kloppers vleesch voor den hond gegeven te hebben. Wel heeft zij gezegd, dat hij voorzien moest zijn van een ploertendooder en touwen, doch zij ontkent hem die gegeven le hebben. Zulks is volstrekt onwaar, doch wel een mand in het rijtuig met poesjes voor de kinderen. Nogmaals verklaart zij het plan beraamd te hebben wegens de slechte opvoeding veroorzaakt door aangeleerde huichelarij. Zij erkent volgens de wet geen recht op de kinderen te hebben, doch kan niet verdragen dat aan de kinderen een onware voorstelling over den dood hunner moeder wordt gegeven. Zij achtte het haar plicht. Mr. André de la Porte (rechter) vraagt: waarom zij geloofd moet worden in hare verklaringen, terwijl zij telkens blijken geven van geheel onwaar le wezen. Zij heeft vroeger gezegd overgehaald te zijn, wat niet waar is, terwijl de bewijzen voorhanden zijn dat zij Kloppers vroeger dan zij verklaart meer heeft gesproken. Zij bestrijdt zulks, doch de rechter houdt vol. Mr. Haersolie (rechter) vraagt om ook hier het pakje peper te vertoonen dat zij zegt altijd bij zich te hebhen als naar gewoonte. Dat vond beklaagde geen mooie vraag. Dat geschiedde alleen te Apeldoorn (hilariteit). De Voorzitter krijgt op zijn vraag, of er belooniugen zijn uitgedeeld, ten antwoord, dat vrouw Kloppers ongeveer ƒ 2000 van haar heeft genoten, die zij aan de man overhandigde. het haar vertoonde zakje peper erkent zij als overhandigd aan een man, wien zij zeide: «Als je Izak vermoordt, krijg je niets, hier is pepers. * Mr. Vilringa (verdediger) verzoekt akte te nemen dat Mevr. Bulliley aan Kloppers heeft gevraagd of er nog andere middelen waren om de kinderen te bekomen.

Besch. Kloppers, ondervraagd, zegt dat juffrouw S. in het laatst van Juni bij hem kwam. Zij kende hem wegens vroegere relatie met haren broeder, en deed de vraag, waarna hij zich liet overhalen lot ontvoering van de kinderen. Zij reisden samen naar Apeldoorn denzelfden dag, en hij maakte keunis met de eerste beschuldigde. Middelen werden tusschen hun drieën beraamd in het belang van betere opvoeding. De afspraak was: desnoods met geweld. Hij ging vaar Amsterdam en ontmoette daar mevrouw met Enter, die ook reeds ingelicht bleek Beze nam personen aan, waaronder ook Angelbeek. 'tGold^ volgens voorgeven, het vervoeren van een krankzinnigen man. Angelbeek zorgde voor de andere 3 man (hierop volgt ongeveer dezelfde verklaring als van Mevrouw Bulkley.) Hij sprak alleen met Angelbeek, en deze zorgde* voor personeel. Hij erkent peper van Mevrouw Bulkley ontvangen te hebben, Hij ging mede om den weg te wijzen. Geweld mocht niet worden gebruikt, ten minste geen misdaad; dan werd niets betaald. Noordhof ging als voorman, Kloppers ging achteraf om het gezicht op het huis te houden. Wanneer Mr. Hoek onschadelijk was, zou hij een van de kinderen en Noordhof het andere ontvoeren. Hij kende de localiteit uiet, hij gaf geen vleesch aan den hond, doch een dier mannen. Geen touw is ook medegenomen.

't Verhaal van mislukking volgt — mislukt, daar by Bloemen in het logement menschen buiten kwamen. Hij waarschuwde Mevrouw het eerst, doch deze bleek reeds daarvan kennis te dragen.

De Officier van Juslitie beweert dat hij onwaarheid Spreekt Doch Kloppers houdt vol, en zegt dat hij tegenover den Officier in Arnhem geen onwaarheid durft spreken. Voor zijne bemoeiingen heeft hij persoonlijk niets genoten, wel een enveloppe van Mevrouw voor zijne vrouw; doch wat daarin zat, weet hij nog niet. Zijne vrouw vertelde hem niets.

De Voorzitter vertoont hem het pakje, behelzende vleesch en beenen voor den hond enz. Hij weet niet van wien hij dat heeft gekregen: hij was te gehaast. De revolver was zijn eigendom. Hij had die van den eigenaar van het jacht medegenomen met 3 patronen, hebbende het vrije gebruik er over.

Rechter Smits vraagt of hij aan 3 personen gezegd had iemand onschadelijk te moeten maken.

Ook dit wordt ontkend. Het touw lag op tafel in het huisje, dit touw is medegenomen door een persoon en stuk gesneden. De Officier van Justitie zegt, dat hij veel anders dan vroeger verklaart, blijkbaar thans om Mevr. Bulkley te helpen. Toen beschreef hij degelijk alles als vau haar uitgaande en zei dat er 2 zakjes peper op tafel lagen. Beschuldigde Kloppers begrijpt dat niet. Het is mogelijk dat hij onder den eersten zenuwachtigen indruk anders heeft verklaard. Doch na rijp beraad is hij tot zijn laatste verklaring gekomen. De Officier houdt vol. Hij toont een brief, waaruit blijkt dat hij effecten heeft gekocht. Beklaagde erkent thans hiertoe geld van zijne vrouw ontvangen le bebben. Hij kocht stukken Portugal en Zuid-Italiaansche Sporen op 19 September, ten bedrage van ongeveer ƒ5OOO.

De Officier dacht eerst dat hij Mevr. Bulkley had opgelicht, doch nu pleit dit in zijn voordeel. De officier leest nu een brief voor van 10 Oct. aan Jaeger, alias Kloppers, waaruit met telegrammen blijkt, dat er ook eerst te Ostende plan tot ontvoering bij de aanlegging in die haven had bestaan.

Juffr. Schlingemann erkent langzamerhand nauwere kennis met Mevr. Bulkley te hebben gemaakt. Mevrouw vertelde dat haar dochter vergiftigd was en de oudste jongen denzelfden weg zou opgaan, waarom het plan tot ontvoering gemaakt werd. In het laatst van den vorigen winter was er een mijnheer, onbekend, die haar aanbood de kinderen te bezorgen. Later is hij niet meer teruggezien. Zij bracht toen Kloppers in aanraking met Mevrouw. In 't laatst van Juni of begin Juli werd er een begin van uitvoering gemaakt (volgens de bekende feiten.) Ook zij erkent dat de afspraak eerst was dat men de route via Antwerpen—Ostende zou gaan, doch dit veranderd is in IJmuiden. Het plan was eerst 12 September, doch veranderde toen op later. De mannen werden in het huis harer moeder te Apeldoorn in de gereserveerde kamer onthaald op brood, vleesch enz. Bij. de poging tot ontvoering was afgesproken zoo noodig 3personen onschadelijk te maken. Zij heeft een der mannen een zakje gegeven met peper, dat op de vensterbank lag. Zij gaf het als verdedigingsmiddel. Zij kwam er alleen toe uit medelijden voor Mevrouw, omdat deze zoo treurig was en steeds klaagde over de slechte behandeling harer kleinkinderen. Op de vraag van rechter La Porte zegt zij niets van een pakje te weten waarin vleesch en beenen enz. waren. De Voorzitter vraagt of iemand Mevrouw vóor Kloppers waarschuwde omtrent de mislukking. Zij erkent dit als zoo te zijn. Zij hoorde dat hij een vroegere vriend was. De Officier wijst er op dat zij onder invloed ten voordeele van Mevr. Bulkley verklaart en thans onwaarheid spreekt, wijl zij voor den rechter-commissaris geheel anders opgaf. 't Was donker en zij kon niet zien wie de onbekende was. Hij was er echter wel geweest. (Zie verder hierachter.)