woensdag 30 maart 2011

Conference sur Longfellow

Aan allen, die mij zoo krachtig gesteund hebben bij de uitgave der "Conference sur Longfellow" van mijnen overleden echtgenoot, betuig ik bij deze mijnen hartelijken dank.
Tevens is het mij bijzonder aangenaam te mogen melden, dat door tusschenkomst van den Heer Burgemeester alhier, voorloopig ƒ1,085.40 aan de arme vissrersweduwenen weezen uitgereikt is kunnen worden; terwijl een tweede druk ter perse ligt, om aan de verdere aanvragen te voldoen.
's-Gravenhage, Mevr. de Wed. BULKLEY—BEKKING.
19 Mei 1882. (18874).
21-05-1882

dinsdag 29 maart 2011

Mevr. BULKLEY. †

Mevr. BULKLEY. †
Op 88 jarigen leeftijd is hier ter stede overleden mevrouw M. Bulkley-Bekking.

zondag 27 maart 2011

Mr. J. P. A. M. Caroli. †

Treurig ongeluk.
Den heer mr. A. P. N. Caroli, lid van den raad en van de Prov. Staten te Amsterdam is een ernstig ongeluk overkomen. Bij het schoonmaken van een revolver, waarmede hij voor ontspanning in zijn tuin schijfschoot, en waarvan hij dacht, dat het wapen niet geladen was, ging eensklaps een schot af en trof den heer Caroli in den buik, doorboorde de darmen en kwam door den rug weer naar buiten. De zwaar gewonde werd naar binnengedragen door zijn vreeselijk ontstelde huisgenooten, en een drietal geneesheeren, die spoedig ter hulp werden geroepen, constateerden de verwoesting, die het projectiel had aangericht, en verboden het vervoer van den patiënt, die vreeselijke pijnen leed maar geen oogenblik zijn bewustzijn heeft verloren. Donderdagavond laat was de toestand van den heer Caroli zeer ernstig.
24/04/1909


STADSNIEUWS. Mr. J. P. A. M. Caroli. †
De heer Caroli is hedennacht omstreeks 12 uur aan de gevolgen van zijne verwondingen bezweken. Na het vreeselijke lijden van de beide vorige dagen was het heengaan vrij kalm. Mr. J. P. A. N. Caroli bereikte den leeftijd van 50 jaren. Hij ving zijn maatschappelijke loopbaan aan als ambtenaar aan een der ministeries en ging vervolgens, daartoe in staat gesteld door een Rijksbeurs, in de rechten studeeren aan de universiteit van Leiden.
Hij deed al zijn examens cum laude en promoveerde ten slotte, in 1885, eveneens cum laude, op een proefschrift, getiteld: «Het interlocutoire vonnis historisch beschouwd«, een werk, getuigend van grondige geleerdheid en diepe bronnenstudie, dat niet naliet in de kringen der juristen indruk te maken.
Na zijn promotie vestigde mr. Caroli zich als advocaat te Amsterdam en trok al spoedig de aandacht door zijn optreden in het zoo geruchtmakende Bulkley-proces.
Later bewoog zijn steeds grooter wordende praktijk zich meer in 't bijzonder op het terrein van burgerlijk en handelsrecht.
Toch bleef mr. Caroli zich ook wijden aan de beoefening van de rechtsgeleerde wetenschap, gelijk zijne artikelen in het tijdschrift »Themis« en elders bewijzen. In de commissie, door de Nederlandsche Juristenvereeniging« benoemd ter voorbereiding eener herziening van het burgerlijk procesrecht, zal zijn heengaan zeer gevoeld worden. Een uitgebreid werk: over «Het kort geding voor den president der arrondissementsrechtbank« had de schrijver nog onderhanden, toen de dood hem overviel. Slechts het eerste deel ervan is verschonen. Bij de verkiezingen in 1897 werd Mr. Caroli, in hoofdzaak door de middenstandpartij in district I candidaat gesteld voor den Gemeenteraad en in dat college gekozen. Eenige jaren later werd hij ook afgevaardigde naar de Provinciale Staten. In den raad werden zijn adviezen op juridisch terrein zeer gewaardeerd. Door zijn optreden is de Politieverordening op menig punt ingrijpend gewijzigd. Wij herinneren o.a. aan de verscherpte bepalingen tegen de schandaalcolportage, en aan de nog onlangs ingevoerde maatregelen tegen de houders van speelhuizen. Niet altijd behaalde de heer Caroli zijn succes met instemming van B. en W. Men herinnert zich de door hem voorgestelde motie om het straffen van politie- en brandweerbeambten uit de handen van den burgemeesteir in die van B. en W. over te brengen bij den Raad.
Daar de Eaad deze motie had aangenomen, legde burgemeester Vening Meinesz, die zich met deze beslissing niet vereenigen kon, zijn ambt neder.
Tot op dit oogenblik is de motie onuitgevoerd gebleven, zoodat de toestand nog altijd is als in 's heeren Vening Meinesz tijd.
In Mr. Caroli is heengegaan een schrander advocaat, een jurist van niet alledaagsche beteekenis en een bekwaam vertegenwoordiger der belangen van de burgerij, welke hij behartigde met opoffering dikwijls van veel tijd en aanwending van groote werkzaamheid. De begrafenis is bepaald op a.s. Dinsdag te half twaalf op de Oosterbegraafplaats.

STADSNIEUWS. Begrafenis van Mr. Caroli.
Het stoffelijk overschot van mr. J. P- _- N. Caroli is hedenmorgen onder blijken van groote belangstelling op de Oosterbegraafplaats ter aarde besteld- Onder het vijftiental kransen dat in defc. stoet werd medegevoerd, was er een, met linten in de Amsterdamsche kleuren, van leden van den Gemeenteraad. Eein deputatie uit het dagelijksch bestuur der Gemeente, bestaande uit de wethouders' Delprat, mr. Van den Bergh en den secretaris mr. Baëza, was op het kerkhof tegenwoordig. Aldaar werden ook 'opgemerkt de Raadsleden Van Gigch, Worst, Kamerlingh Oimes, Die Man, Polak, Wijnmalen, Van de Velden, Schèltema, Perquin, Douwes, Kehrer en Zwart, benevens mr. G. M. Kruimel, al- secretaris van de commissie volgens art. 37 der Bouwverordening, waarvan mr. Oaroli voorzitter was.

Aanwezig waren verder een aantal leden vaa de Balie, prof. mr. D. Simons, uit Utrecht, als vertegenwoordiger van de „Nederlandsche Juristenvereeniging", de heer P. Otto, secretaris van „Vooruitgang I" en vele andere belangstellenden.

Toen de kist in de groeve was nedeTgelaten, trad mr. L. W. van Gigch naar voren en herdacht op hartelijke wijze den vriend, dien hij van jong student af ter zijde was geweest en dien hij daarom ook thans een laatsten groet wenschte te brengen, nu door een allernoodlottigst, wreed toeval 'dit rijke leven zoo plotseling was afgesneden. Spr. schetste hoeveel er met recht nog van dezen begaafden man, voor de rechtzoekenden en voor de belangen van stad en provincie, ware te verwachten geweest, hij die uitblonk door rustelooze werkzaamheid, die een hoogst begaafd en krachtig man is geweest en op energieke wijze zijn wil wist te doen eerbiedigen.

Na bijna nog als student eem geheele generatie van juristen te hebben gevormd, is Caroli geworden een uitnemend helder jurist, die door zijn groote kennis en logischen betoogtrant keer op keer triomfen vierde in pleiten Raadszaal.
Hij zal een groote leegte nalaten bij zijn cliënten, die hem zoo bijzonder vertrouwden; bij zijne confrères, die, ja, in hem een gevreesd tegenstander hadden, maar een, die eerlijk was in zijn middelen en daarom, ten slotte toch door hen geëerbiedigd weid.
Daarvan, zeide spr., getuigde gisteren nog de president van de Civiele Kamer, toen hij Caroli op zeer waardeerende wijze herdacht. Amsterdam, zoo ging spr, voort, verliest in dezen doode ook veel, iemand die, als er wetgevende arbeid was te doen, steeds vooraan stond en wien 't niet te veel was, na zijne drukke praktijksbezigheden, halve nachten aan de belangen der Gemeente te wijden.

En eindelijk, niet 't minst zullen hem zijne vrienden missen, zij die wel wisten dat eenige uiterlijke eigenaardigheden van zijn karakter volstrekt niet de hoofdzaak in dat karakter waren, eigenaardigheden, welke het gevolg waren van een vreugdelooze jeugd, in lijden en ziekelijkheid doorgebracht in gezelschap van een trouwe maar oude moeder. Met eenige woorden van deelneming voor mr. Caroli's tienjarig' dochtertje, zijn „little Dora", gelijk hij haar noemde, en de weduwe besloot spr. Daarna sprak mr. P. C. N. Dammers, 'e heeren Caroli's compagnon. „Man van het woord, man van je woord, maar die toch allerminst hield van „words" — zoo betitelde spr. den dooden kameraad, wiens hart van goud hij vervolgens schetste, in enkele eenvoudige bewoordingen, eindigende met den wensch, dat de groote gaven van haren geest van den doode op zijn lief kind mochten overgaan, opdat zijn zwaar beproefde weduwe den man in de dochter zou zien herleven. De heer A. S. Schoevers, zwager van den overledene, dankte namens de familie voor de betoonde hartelijke deelneming.

zaterdag 26 maart 2011

tot zijne bestemming gebracht

Het kinderziekenhuis „Mary", te Apeldoorn, — dat indertijd gesticht is door Mevrouw Bulkley en door haar aan eene commissie verd overgedragen — zal thans tot zijne bestemming gebracht worden.
Den 17n April a. s. zal het geopend worden.
De verpleging van de kleine patiënten, onder toezicht van den geneesheer-directeur Dr. H. G. Genken, wordt opgedragen aan Mejuffrouw J. Sohaatsma, diakon.es uit bet Ned. Herv. Diakoonessenbuis te Arnhem.
27-03-1900

maandag 21 maart 2011

Zijne troostelooze Grootmoeder

Heden ontvang ik het vreeselijke,
voor mij verpletterende bericht,
dat de jongste mijner twee
zóó innig geliefde Kleinzonen te Freiburg,
de lieve, veel belovende MARTINUS HOEK,
aldaar den 23n Januari
in den ouderdom van vijftien jaren overleden is.
Zijne troostelooze Grootmoeder,
M. C. BULKLEY— Bekking. Scheveningen, 25 Jan. '97.
Villa Eikenhof". (9361)

Hierbij betuig ik mijnen hartelijken dank voor de zoo talrijke on zoo aandoenlijke bewijzen ran deelneming, mij van alle zijden betoond, bij den zoozeer droevigen dood van den jongsten mijner twee Kleinzonen te Freiburg, mijn diep betreurden, onvergetelijken, innig geliefden Kleinzoon MARTINUS HOEK.
Ik heb hem liefgehad met eene trouwe.oneindige liefde.
Ik heb hem hier op aarde niet weder mogen zien.
Nu ligt hij ver van hier, te Freiburg, begraven.
Moge de goede God mij helpen, om dit vreeselijk en verpletterend leed te dragen ! Door eene treurige oogziekte aangetast, is het mij niet mogelijk, om aan-allen, die mij in mijn ongeluk hunne hartelijke deelneming betoond hebben, hiervoor afzonderlijk mijnen dank te betuigen; en vraag ik daarom, of zij deze mijne diep gevoelde dankbetuiging wel willen beschouwen als aan ieder hunner in het bijzonder gericht. M. C. BULKLEY—Bekking. Scheveningen, 13 Februari 1897.
Freiburger Zeitung

zondag 20 maart 2011

Een vordering tegen mevrouw Bulkley!
Heden worden ter burgerlijke terechtzitting van de rechtbank te 's Gravenhage de pleidooien gevoerd inzake de vordering van ongeveer f 50,000, welke de heer v. S. beweert te kunnen doen gelden op mevr. de wed. Bulkley, wegens een hem door die dame verstrekte opdracht betreffende familie-aangelegenheden.
5-3-1896
Vordering tegen mevr Bulkley.
Voor de Haagsche rechtbank is gepleit in de zaak van den heer v. S., te Parijs, contra mevrouw de wed. Bulkley, die hij dagvaardde tot nakoming van eene overeenkomst en betaling van f 45,000. Deze vorderingen werden toegelicht door mr. D. S. Van Emden. De aanvang van deze zaak was.de zg. aanslag op den schoonzoon van gedaagde, mr. Hoek te Freiburg, eenige jaren geleden.
De Duitsche justitie gaf toen een bevel tot gevangenneming tegen mevr. Bulkley uit, waardoor deze verhinderd werd, in de omgeving van hare kleinkinderen te zijn. Om te bewerken, dat zij in Baden mocht terugkeeren, gaf zij een opdracht aan den eischer, vroeger tabakshandelaar ergens in Brabant, die in geval van welslagen of haren vroegeren dood, voor zijne moeite f 20.000 zou ontvangen, terwijl hem tevens werd opgedragen, in Freiburg de openbare meening in haar belang en op hare kosten te bewerken. De heer v. S. toog dadelijk aan het werk; doch terwijl hem was opgedragen, vóór 15 Oetober 1894 de opheffing van het hevel van gevangenneming te bewerken, werd hem tegen het einde van Juli van hetzelfde jaar de dienst opgezegd en geen betaling gedaan.
Vandaar thans deze eisch: f 20.000 volgens overeenkomst en f 25000 voor gemaakte kosten. Eischer meent nl., dat, aangezien hier bestaat eene voorwaardelijke overeenkomst, hij recht heeft, nakoming te vragen, nu door de schuld van de tegenpartij de nakoming van de voorwaarde verhinderd is, daarbij tevens uiteenzettende wat hij deed ter bewerking van de openbare meening.
Het laatste deel van den eisch wordt door mevr. Bulkley bestreden, als zou er nooit last toe zijn gegeven; doch mr. Van Emden wees op de gevoerde correspondentie, las verscheidene brieven voor en legde quitanties van gedane uitgaven over.
Ten opzichte dezer opdracht is verder de eed opgedragen aan gedaagde, die zich, op gronden van formeelen aard, hiertegen verzet.
Namens mevr. Bulkley zeide mr. A. F. De Bas, dat de eischer door haar inderdaad was aangezocht om tegen belooning de noodige stappen voor de opheffing van het bevel in Duitschland te doen; maar toch kon dit de actie niet rechtvaardigen, en in elk geval was door haar gaandeweg reeds f 25.000 aan eischer betaald.
Dit wordt erkend door v. S., maar met het beweren dat dit geld voor andere doeleinden moest worden gebruikt.
Pleiter nam op zich, eventueel de valschheid van dit beweren aan te toonen.
Ten slotte vroeg pleiter: Wat is er bewerkt met al dat geld ? Niets. Ook het geheele optreden van v. S., die op reis als een prins geleefd had, was van groote vrijzinnigheid.
Steeds drong hij er op aan bij mevr. 8., al zijne brieven te vernietigen, terwijl hij — zooals thans bleek — steeds de hare zorgvuldig bewaarde.
Uitdrukkelijk ontkende pleiter dan ook den rechtsgrond van de twee vorderingen.
De f 20.000 konden eerst na haar dood worden uitgekeerd, en hoe kon nu eischer, eenvoudig door het opzeggen der volmacht, op eens van betere conditie worden en het reeds nu, bij haar leven en vóórdat het bevel was opgeheven, vorderen ?
Uitspraak 1 April.
6-3-1896
Rechtzaken.
De Rechtbank te 's-Gravenhage ontzegde heden aan V S., te Pargs, zgne vordering van ƒ 20,000 tegen de Wed. Bulkley, voor gerechtelijke bemoeiingen en reiskosten ten haren behoeve in Duitschland
2-4-1896
De vordering van den heer Van S. te Parijs tegen mevr. Bulkley tot betaling vaa gelden wegens reis- en verblijfkosten, is ook door het gerechtshof te 'sGravenhage afgewezen.
30-06-1896

vrijdag 18 maart 2011

Nieuw proces

Een niet onbelangrijk proces, waarin mevr. Bulkley tot een der partijen behoort, wacht zijne behandeling bij de rechtbank te s-Gravenhage.

Tegen deze dame ia, zooals "bekend, destijds in Freiburg een bevel van gevangenneming uitgevaardigd op grond dat'zij medeplichtig zou zijn geweest of menschen zou bebben omgekocht om het leven van haar schoonzoon, den heer Hoek, in gevaar te brengen.
Zij verkoos liever Duitschland te verlaten, waardoor vanzelf de gelegenheid was afgesneden om hare kleinkinderen te zien.

Steeds gedreven door de begeerte om in Duitschland terug te keeren in de nabijheid van die kinderen, stelde mevr. B. zich in betrekking met een Nederlander, wonende te Parijs, den heer v. S., vroeger tabakshandelaar hier te lande, dien zij in dienst nam om in Freiburg te verblijven en haar op de hoogte te houden van de familie Hoek, met opdracht in de tweede plaats om een roman te plaatsen ala feuilleton in de Freihurger Zeitung en exemplaren daarvan in andere landen te verspreiden.

Behalve die werkzaamheden, werd hem nog opgedragen alle pogingen aan te wenden ten einde te Freiburg intrekking te verkrijgen van het tegen haar verleende bevel van gevangenneming.

Daarvoor verstrekte mevr. B. haar lasthebber een volmacht en tevens teekende zij een stuk waarin zij zich verbond om ala door zijn toedoen uiterlijk 15 October 1894 het bevel was ingetrokken, hem daarvoor te betalen ƒ20,000. De gemachtigde v. 8. gaf zich veel moeite, stelde zich in betrekking met officieele en officieuse en rechtsgeleerde personen te Freiburg, maar zag 2 maanden voor het verloopen van den termijn zjjne volmacht door mevr. B. ingetrokken.
Nu beweert de heer v. S. dat door het intrekken zijner volmacht mevr. B. hem onmogelijk heeft gemaakt de voorwaarden te vervullen, waardoor hij de / 20,000 zou hebben verdiend.
Hierop grondt hij thans eene vordering tegen mevr. Bulkley en wel krachtens artikel 1296 van het Burgèrlrjk Wetboek, luidende: "De voorwaarde wordt gehouden voor vervuld, indien de schuldenaar, die zich onder dezelve verbonden heeft, de vervulling der veorwaarde heeft verhinderd." Voorts eischt hij ƒ25,000 wegens betalingen, reis-, verblijf- en hotelkosten.
De partijen hebben in deze hare belangen opgedragen: de eischer v. S. aan mr. D. S. van Embden, de gedaagde mevr. B. aan mr. A. F. de Bas, beiden te 's-Gravenhage. De exceptie, dat de heer v. S. zijn Nederlanderschap verloren heeft en derhalve cautie moest stellen, is bereids door de rechtbank afgewezen met veroordeeling van mevr. B. in de kosten van het incident
7-6-1895
RECHTSZAKEN. Zaak-Bulkley.
Omtrent het vroeger bericht betreffende een nieuw proces, waarin de bekende mevrouw Bulkley zich zou gewikkeld hebben, kan de N. R. C. nog het volgende mededeelen: In het jaar 1893 moet mevrouw Bulkley 2 personen naar Freiburg in Baden hebben gezonden, om haar voortdurend op de hoogte te houden van het doen en laten van haren daar gevestigden schoonzoon mr. Hoek.
Zij brak echter later de betrekking van beide personen weder af, naar het schijnt omdat dezen niet ten uitvoer hadden gelegd wat zij eigenlyk wel wenschte.
Althans zij weigerde het bedongen honorarium te betalen,
Een der beide personen nam een Amsterdamschen practizijn in den arm, en deze wist in Scheveningen een som van ƒ 1500 van mevrouw Bulkleij te verkrijgen, tegen teruggave vau een drietal brieven.
Mevrouw Bulklej optreden van den practizijn ln het belang van cliënt bewonderende, zocht hem aan zich te verbinden.
Men kwam overeen zich te Freiburg zou vestigen om eene verzoening tusschen schoonmoeder en schoonzoon tot stand te brengen.
Voor de verandering van woonplaats werd eene schadevergoeding van ƒ5OOO bedongen en mevrouw Bulkley het tienvoud van dat bedrag zoo de poging ten volle gelukte.
Nadat reeds de verhuizing enigermate was vooorbereid, meldde de practizyn zich op een daarvoor bepaalden dag by mevrouw B. aan, om de ƒ 50OO te ontvangen. De toegang tot de woning werd hem echter beslist geweigerd. Hierin nu heeft de practizijn aanleiding gevonden om mevrouw Bulkley te dagvaarden wegens het niet nakomen der overeenkomst
10-06-1895

dinsdag 15 maart 2011

Jan Alle Bientjes


Binnenland. Mevrouw Bulkley.
Slechts van weinigen wordt een documentaire levensgeschiedenis geschreven; wanneer dit iemand bij zijn leven overkomt, moet hij wel een zeer bekend persoon, een staatsman, een groot kunstenaar.een beroemd geleerde zijn.
De vrouw, wier „waar Levensbeeld" door den heer JA. Bientjes geteekend is, heeft zich niet in de politieke wereld bewogen en is evenmin een groote kunstenares,zij is volgens den heer Bientjes : „eene zeldzaam trouwliefhebbende moeder en grootmoeder, eene hoog bezielde en begaafde vrouw, met hare deugden en .... misschien met hare gebreken.... maar die in ieder geval voor niets terugdeinst, waar het betreft.trouw te zijn aan plicht en eer, trouw aan eene heilige belofte, ééns plechtig aan eene overleden dochter gegeven"* De heer J. A. Bientjes heeft onder den titel „Een Grootmoeder" de levensgeschiedenis gegeven van 'mevrouw Bulkley!
ledere Nederlander en velen buiten ons land is die naam zeer bekend.
Wij herinneren ons allen de pogingen, die mevr. Bulkley in het werk gesteld heeft om zich in het bezit van hare kleinzoontjes te stellen, hare vervolging, veroordeeling en gratie enz.
Er is bij die gelegenheden zeer verschillend over mevr. Bulkley geoordeeld en daarin heeft de schrijver van het boekje, dat heden verscheen, aanleiding gevonden om een waar verhaal te doen van de feiten, die hij ernstig onderzocht heeft en die door betrouwbare getuigen bewezen kunnen worden.

De heer Bientjes schrijft in de eerste plaats voor den kleinzoon van mevrouw Bulkley Henry William Hoek, aan wien hij zijn boek heeft opgedragen en wien hij de ware geschiedenis zijner grootmoeder wil doen kennen, voorts voor „de bejaarde moeder en grootmoeder zelve, die zoo diep ongelukkig is" ; voor „hare vrienden, die met haar lijden"; voor „hare vijanden, die haar niet begrijpen" ; voor „hare landgenooten, die, bij hetere kennismaking trotsch op hare deugden, op haren moed zullen zijn.

leder, die dit boek leest — en velen zullen er kennis van willen nemen — zouden wij willen aanraden een papier voor zich to leggen,
Waarop met groote letters geschreven staat: „Audi et alteruin partem" : „hoor ook de tegenpartij."
Deze gulden woorden, die zoo dikwijls vergeten worden, mag men wel voortdurend in gedachte houden, wanneer men leest, wat de heer Bientjes omtrent den schoonzoon van mevrouw Bulkley, mr. I, H. J. Hoek mededeelt. Het is byna ongelooflijk, dat een beschaafd man die dingen gezegd en gedaan zou hebben, welke de schrijver beweert, dat de heer Hoek gezegd gedaan heeft, „in het bijzijn van getuigen." In appreciatie van die daden van den neer Hoek treedt dc heer Bientjes niet; tweemaal wordt er in het werkje over de handelwijze van den schoonzoon van mevr. Bulkley geoordeeld, maar beide malen door andere personen, wier uitspraken door den schrijver geciteerd worden.
De eerste is vervat in de verklaring van den rector Billington, die naar Zwitserland geweest was om te trachten eene verzoening tot stand te brengen en schreef : «Verschrikt en bedroefd heb ik hem verlaten, onder den indruk, dat de heer Hoek of een zeer slecht mensch of een krankzinnige was."
De tweede uitspraak is die van den regeeringscomniissaris van Tessino, Carlo Masella, die eene bijeenkomst van mevr. Bulkley met haren schoonzoon en hare kleinzoontjes had bijgewoond en in een beschryving van het voorgevallene verklaarde: „De heer Hoek brak hierop in zulk een duivelachtige woede los en sprak zulke scheldwoorden uit tegen mevrouw Bulkley, dat ik hem het zwijgen moest opleggen en verder: De heer Hoek was inderdaad vreeselijk om aan te zien. Hij was een giftige slang gelyk, die langzaam en dreigend zijn oog op een vogeltje richt om het te verslinden."
Merkwaardig is hetgeen de heer Bientjes zegt over de onverklaarbare rol, welke de Amsterdamsche politie bij de tweede poging tot ontvoering der kinderen Hoek zou gespeeld hebben, by welke gelegenheid twee politie-dienaren, volgens zijn verklaring, als agents provocateurs optraden eïi daarna een met den heer Hoek afgesproken schijngevecht Zouden hebben geleverd, terwijl ook de wijze, gaarop de processen tegen mevr. Bulkley te Freiburg i. B. gevoerd zijn, zeer raadselachtig genoemd worden. H b 1. —
13-12-1893
De Heer J. A. Bientjes, gaf onder den titel Eene Grootmoeder, „een waar levensbeeld" in het licht van Mevrouw Bulkley.
leder, die het boek leest, zegt het Handelsblad, mag wel een papier met groote letters voor zich leggen: „Hoor ook de tegenpartij."
Immers het is bijna ongeloofelijk, dat een beschaafd man die dingen gezegd en gedaan zou hebben, welke de schrijver beweert, dat de Heer Hoek gezegd en gedaan heeft, in het bijzijn van getuigen.
Merkwaardig acht het H.blad. ook wat de Heer B. zegt over de onverklaarbare rol, welke de Amsterdamsche politie bij de tweede poging
tot ontvoering der kinderen Hoek zou gespeeld hebben, bij welke gelegenheid twee politiedienaren, volgens zijn verklaring als agente provocateurs, optraden en daarna een met den Heer Hoek afgesproken schijngevecht zouden hebben geleverd, terwijl ook de wijze, waarop de processen tegen Mevr. B. te Freiburg in B. gevoerd zijn, zeer raadselachtig moet genoemd worden.

Niet alleen nieuwsgierigheid, ook het verlangen om een psychologisch raadsel opgelost te zien, doet het beeld naar meer licht in dezen verlangen, al vraagt het eenigszins ongeloovig.- Of het ons ooit zal geschonken worden ?
14/12/1893

Heden is verschenen bij W. J. THIEME & Go. te Zutphen: EENE GROOTMOEDER. EEN WAAR LEVENSBEELD. Opgedragen aan haar Kleinzoon en Petekind Henry William Hoek. Geschetst door J. A. BIENTJES. Prijs f 1.90. Dit boekje bevat de geschiedenis van het veelbewogen leven van Mevr. de Wed. BÜLKLEY, ook van hare jeugd.
15-12-1893

Mocht iemand dit boek over of te koop hebben dan houden wij ons aanbevolen.
reacties aan bulkleyblog@gmail.com


Van Bientjes „Eene Grootmoeder (de levensgeschiedenis van mevrouw Bulkley verhalende) is de eerste druk geheel uitverkocht.
Door de firma W J, Thleme & Cie. te Zutfen zal tnans een tweede druk ter perse worden gelegd, die zeer spoedig verschijnen zal.
Ook verschijnt er een Duitsche vertaling van, bewerkt door deu heer G. Höft te Ottense.
1.2.1894
Verschenen: de tweede, herziene druk van EENE 6BOOTMOEDER, EEN WAAR LEVENSBEELD Opgedragen aan haar Kleinzoon en Petekind HESTBY WILLIAM HOEK, door J. A. BIENTJES In dit hoekje wordt- de veelbesproken levensgeschiedenis van Mevr. de Wed. BULKLEY—BEKKING, van hare jeugd af, als een aaneengeschakeld geheel verhaald. Prijs ƒ 1.90. Uitg. van W. J. THIEME & Cie., te Zutphen
20-02-1894

Van het bekende werkje van den heer J. A. Bientjes, getiteld Eene Grootmoeder, inhoudende de levensbeschrijving van mevrouw de wed. Bulkley, en waarvan voor eenige weken een tweede druk verscheen, heeft thans bij Scheibenhuber te Hamburg eene Duitsche vertaling het licht gezien.
Het is, naar ons wordt medegedeeld, vermeerderd met eenige hoofdstukken omtrent de persoonlijke ondervindingen van den vertaler, den heer G. Höft, die gedurende anderhalf jaar in het huisgezin van den heer Hoek vertoefde.
10/04/1894
Van de door G. Höft bewerkte Duitsche vertaling van het werkje van den heer J. A. Bieutjes, „Eene Grootmoeder'", inhoudende de levensgeschiedenis vau mevrouw Bulkley is een tweede druk verschenen
24-05-1894

vrijdag 11 maart 2011

Kinderziekenhuis Mary


Huize Mary is ook in 2011 nog in het nieuws,
Net als in 1890.
Hieronder een artikel uit de Stentor van 26 januari 2011 door verslaggever Bert Felix:

Kinderziekenhuis Mary naar Bouwhuis Groep26 JANUARI 2011 - De Bouwhuis Groep, een beleggingsmaatschappij in vastgoed, uit Apeldoorn heeft het voormalige kinderziekenhuis Huize Mary aan de Koning Lodewijklaan gekocht. Directeur Jonald Bouwhuis zegt blij te zijn met de aankoop.
Het voormalige kinderziekenhuis diende jarenlang als kantoor voor het bestuur van onderwijsinstelling ROC Aventus. Na de oplevering van de nieuwbouw van de school aan de Laan van de Menrechten kwam het monumentale gebouw en de later toegevoegde nieuwbouw leeg te staan. Momenteel huurt het Rode Kruis het complex, maar die instelling zal over een half jaar vertrekken.
Directeur Jonald Bouwhuis zegt daarom de tijd te hebben om over de toekomst van het terrein na te denken. "We kijken nu naar de mogelijkheden. Maar het kan ook zijn dat we het blijven verhuren".
De Bouwhuis Groep zit zelf op steenworp afstand aan de Loolaan, eveneens in een monumentaal pand. "We hebben in het verleden onze schouders onder restaurant de Brugwachter gezet en kijken altijd om ons heen. Ineens staat er dan iets aan de Koning Lodewijklaan, pal achter ons bedrijf. Het zijn toch panden met historie. Die moet je bewaren. Bovendien vind je niet overal een monumentaal pand met een groot stuk grond erbij, en dan nog op deze plek".
Volgens Bouwhuis is het in deze tijd belangrijk om innovatief te werk te gaan. "Er is recessie en er staan heel veel kantoorpanden leeg. Veel kantoren zullen een andere functie moeten krijgen. We richten ons op panden die we kansrijk achten, niet op gewone kantoorpanden. Het voormalige kinderziekenhuis Huize Mary is daar een voorbeeld van".
Het toeval wil dat de Bouwhuis Groep is gevestigd aan de Loolaan. En wel in het pand op nummer 83 dat Mr. Isaak Hermanus Jacobus Hoek in 1884 kocht om zijn schoonmoeder te ontlopen. Hetgeen voor haar weer aanleiding was om in 1887 Kinderziekenhuis Mary in Apeldoorn te vestigen; op een steenworp afstand schuin achter de villa van Mr. Hoek.
In 1884 kocht Mr. Isaak Hoek de villa aan de Loolaan 83. Eind april 1884 kwam hij met zijn kinderen, een huishoudster en een dienstbode in Apeldoorn aan, maar zijn woning was toen nog niet in orde. Hij nam toen zijn intrek in het logement van de weduwe Bloemink.



Uit voorzorg kocht hij in 1888 het huis naast het zijne, toen Loolaan 77, om te verhinderen dat zijn schoonmoeder daar zou gaan wonen.

Isaak Hoek vestigde zich in 1888 met zijn twee zonen in Duitsland in Freiburg im Breisgau, dichtbij de Zwitserse grens en verwierf daar de Duitse nationaliteit.

Zijn villa aan de Loolaan 83 werd in 1891 verkocht en de villa aan de Loolaan 77 is van 1888 tot 1901 zijn eigendom en verhuurd geweest.
Bron: Parkenbuurt.nl.
P.S. Loolaan 77 en Loolaan 83 lagen destijds naast elkaar.
En dan gaan we weer terug in de tijd .
Krantenartikelen over Huize Mary .

Het kinderziekenhuis „Mary", te Apeldoorn, — dat indertijd gesticht is door Mevrouw Bulkley en door haar aan eene commissie verd overgedragen — zal thans tot zijne bestemming gebracht worden.
Den 17n April a. s. zal het geopend worden.
De verpleging van de kleine patiënten, onder toezicht van den geneesheer-directeur Dr. H. G. Genken, wordt opgedragen aan Mejuffrouw J. Sohaatsma, diakon.es uit bet Ned. Herv. Diakoonessenbuis te Arnhem.
27-03-1900

In de plaats van Mej. E. C. Jutting,die eervol ontslag heeft verzocht,is benoemd tot directrice van het kinderziekenhuis „.Mary te Apeldoorn Mej. A. E. Riegen, apothekeresse aldaar.
7/6/1890

De bazaar, gehouden ten voordeele van het kinderziekenhuis „Mary" (stichting van mevr. Bulkley) te Apeldoorn, heefb f 1200 opgebracht.
8/7/1901

Gisteren heeft de Rechtbank te Zutphen een begin gemaakt met de zaak van Mevr. Bulkley tegen de directrice van het kinderziekenhuis „Mary", te Apeldoorn. De uitslag van dit geding wordt met spanning tegemoet gezien, omdat daardoor ook het al of niet wettige van het ontslag van het bestuur der inrichting waarschijnlijk uitgemaakt zal worden.

Mevrouw Bulkley grondt hare actie bij de Rechtbank tot verwijdering van Mejuffr. A. E. Biegen, directrice der inrichting, hierop, dat, tengevolge der bij notarieele akte geconstateerde ontbinding van dat ziekenhuis, en door het door de bestuurders aangeboden en door Mevr. Bulkley aangenomen ontslag van de bestuurders,het gesticht en bijbehoorende grond weder haar eigendom is geworden.
Als eigenaresse nu heeft zij de directrice tegen 1 Aug. ontslagen- Mej. Riegen beweert echter, dat de bedoelde stichting niet is en volgens de bepalingen in de akte van oprichting ook nooit mocht worden opgeheven en dat, al kon dit geschieden, Mevr. Bulkley nooit weder eigenaresse van de daartoe behoorende goederen kon worden, omdat dit zou zijn tegen het rechtsbegrip van eene stichting en tegen de wet.
Door het bestuur benoemd en door dat bestuur nog niet ontslagen, blijft zij hare functie als directrice uitoefenen.
Het bestuur der stichting bestaat uit de heeren. H. C. van der Hou ven van Oordt, lid van Gedeput' Staten van Gelderland; Mr. A. F. de Bas, advocaat bg den Hoogen Baad; C. J. Knoote, gep. luit.-kolonel; H. T. Daendels; D. C. L. Neelmeijer Jr.j Dr. H. C. Geuken, geneesheer. De pleidooien zullen den 20n October aanvangen.
15-10-1892

Gisteren is door de Arr.-Rechtbank te Zutphen een vonnis gewezen in zake de ontruiming van het kinderziekenhuis „Mary" te Apeldoorn.
Aan de gedaagden in vrijwaring is een termijn van vijf weken verleend om Mevr. Bulkley in ondervrijwaring op te roepen en de hoofdvordering gedurende dien t.d geschorst.
21-10-1892

Onlangs is melding gemaakt van het rechtsgeding tusschen de Wed. Bulkley en de directie van het kinderziekenhuis Mary, te Apeldoorn. Omtrent de aanleiding daartoe verneemt de N. Apeld. Ct. het volgende:
In de maand Maart j.l. vergaderde het curatorium tot het vaststellen der rekening van 1891 en werd tegelijk besloten de Kon. bewilliging op de statuten der stichting aan te vragen.
Dit alles werd behandeld buiten de Wed. B., die niets meer met het kinderziekenhuis uit te staan had.
In de week, die daarop volgde, ontvingen de bestuursleden te Apeldoorn van een hunner collega's te 's-Gravenhage (C. J. Knoote) bericht, ten einde in het belang der stichting alsnog weder saam te komen.
In die vergadering, kort daarop gehouden, verscheen tot aller bevreemding de Wed. B. in persoon. Met aandoening deelde zij mede, dat, volgens door haar ingewonnen rechtskundig advies, de aan het kinderziekenhuis door haar geschonken fondsen, bij eventueel overlijden der schenkster, niet onaantastbaar waren en de beste wijze om dat bezit duurzaam te bevestigen zoude zijn de stichting te ontbinden, de statuten dus niet te wijzigen, maar eene geheel nieuwe instelling op te richten. De gelden behoefden de brandkast niet te verlaten; alles was slechts eene quaestie van vorm in weinig tijd op te lossen. Alleen moesten de tegenwoordige curatoren hun ontslag nemen, om echter na korte dagen weder als beheerders op te treden,de belofte, dat zij zich aan die zaak niet zouden onttrekken, met aandrang gevorderd, scheen der brave vrouw rust te geven.

De heeren vielen in den hun gespannen strik. Eenmaal door hunne handteekening te hebben verklaard hunne taak neder te leggen, zij het ook met gansch andere en zeer tijdelijke bedoeling, bespeurden züijalras, dat de stichtster trachtte de fondsen voorgoed tot haar te doen terugkeeren.
Deze maakt nu ook aanspraak op het gebouw en den tuin. Inmiddels hebben de vorige bestuursleden aan het hunnerzijds gegeven woord gestand gedaan en eene nieuwe instelling opgericht, waarvan de statuten, blükens de Staatscourant van 25 Sept. 1.1bij Kon. besluit zijn goedgekeurd.

Met belangstelling ziet men den afloop van hot rechtsgeding tegemoet.
24/10/1892
Gelijk bekend is, loopt het geding over de quaestie of eene stichting, bij het leven ingesteld door den stichter, later kau worden herroepen en of alsdan de eigendommen tot den stichter terugkeeren. Namens eischeresse die de juistheid dezer stellingen betoogd o. a. met een beroep op art 9c der armenwet, een requisitoir van Mr. S M, S de Ranitz en op pleiters opvatting van de bepaling van stichtingen door Mr. Diephuis gegeven. Mr. de Meijier bestreed in een uitvoerig pleidooi deze meening, zich zijnerzijds eveneens beroepende op de door Mr. B. aangehaalde jurisprudentie, welke hij meende juist in tegengestelden zin te moeten uitleggen. Voorts gaf hij een overzicht van de geschiedenis der quaestie, welke dezer dagen in bijzonderheden is vermeld. De uitspraak is bepaald op 17 November
26-10-1891

In de onlangs medegedeelde rechts, zaak tusschen Mevrouw Bulkley en de directrice van het kinderziekenhuis Mary, te Apeldoorn, zijn voor de Rechtbank te Zutphen de pleidooien gevoerd door Mr. J. L. A. Stolk namens Mevr. B., en door Mr. K. G. M. de Meijier namens de directrice.

De Rechtbank te Zutphen beeft den eisch van Mevr. Bulkley contra de directeuren in zake de ontruiming vau het kinderziekenhuis te Apeldoorn ontzegd
19-11-1891

Mevrouw de Wed. Bulkley, die eerst in hooger beroep was gekomen van het vonnis der rechtbank te Zutfen, maar later dit appèl teruggetrokken heeft, trachtte te Apeldoorn langs anderen weg in het bezit van het haar betwiste kinderziekenhuis Mary te komen, gelegen aan de Loolaan aldaar.
Zij had daartoe vier nieuwe regenten benoemd en deze zouden Maandag in Mary vergaderen. Zij konden echter onverrichter zake heengaan, daar zij niet in het gebouw werden toegelaten.
19/03/1893

Naar aanleiding van de weigering van Mej. A. E. Riegen, directrice van het Kinderziekenhuis „Mary", te Apeldoorn, om het door Mevrouw Bulkley onlangs benoemde nieuwe bestuur van deze stiohting (waarvan de wettigheid niet bewezen schijnt) in het gebouw binnen te laten, is door die nieuwe curatoren bij de Rechtbank te Zutphen eene vordering ingediend.
Deze vordering tegen Mej. Riegen strekt tot ontbinding van een beweerde overeenkomst, waarbij zij definitief tot directrice werd aangesteld, benevens tot ontruiming van het gebouw.

Voor de eischers treedt op als advocaat Mr. Caroli, oli, te Amsterdam, en als procureur Mr. L. J. A. Stolk, te Zutphen.

Voor Mejuffr. Riegen als advocaat Mr. K. M. G. de Megier, te Arnhem, eh als procureur Mr. G. Jordens, te Deventer.

Gelgk men weet is bij vonnis der Rechtbank te Zutphen aan Mevrouw Bulkley elk recnt op de stichting ontzegd, zoodat ook de benoeming van de nieuw» curatoren door het oude bestuur als ongeldig wordt verklaard.

29/03/1893

KINDERZIEKENHUIS MARY.
Ter terechtzitting der Arr.-Rechtbank te Zutphen van Donderdag jl. werd de zaak van Mevrouw de Wed. Bulkley, betreffende het kinderziekenhuis Mary te Apeldoorn, — na gedurende 7 weken voor de door Mej. Riegen, directrice, te doene oproeping in vrijwaring geschorst geweest te zijn — weder aanhangig gemaakt.

Voor de in vrijwaring geroepen heeren Mr. A. T. de Bas en C. J. Knoote, te 's-Hage, stelde zich Mr. Stolk, procureur, terwijl voor de heeren Dr. H. C. Geuken, H. T. Daendels, D. C. L. Neelmeyer Jr. en N. C. Slegt, te Apeldoorn, en H. C. van der Houven van Oordt, te Arnhem, Mr. Jordens als procureur occupeerde.

Alleen de Heer Mr. De Bas bestreed reeds dadelijk zijnerzijds bij conclusie den tegen hem ingestelden eisch tot vrijwaring, en zulks onder meer op grond, dat slechts aansprakelijk zouden zijn de personen op wier orders Mej. Riegen handelde, dooh zeker nooit hij — die met de geheele zaak niets te maken had, en dat hij bovendien nimmer zal behoeven te vrijwaren voor een handeling, die in Maart 1893 heeft plaats gehad, daar hij reeds in April 1892 zijn ontslag uit het bestuur van het Kinderziekenhuis heeft verkregen.

Aan de overige in vrijwaring geroepenen .werd een termijn van 14 dagen om te antwoorden toegestaan.
29-07-1893,

In de zitting der Rechtbank te Zutphen is, namens de heeren Dr. H. C. Geuken, H. T. Daendels, D. C. L. Neelmeijer Jr., N. C. Slegt, allen te Apeldoorn, en H. C. van der Houven van Oordt, te Arnhem, door Mej. A. E. Riegen, directrice van het Kinderziekenhuis Mary, te Apeldoorn, in vrijwaring geroepen tegen den door de Curatoren van voormeld Ziekenhuis, de heeren A, G. van Poeteren, C. J. Knoote en J. Strang, allen te 's-Graveuhage, tegen haar ingestelden eisch tot ontbinding der overeenkomst, waarbij zij als directrice is aangesteld, geconcludeerd:

Dat de Rechtbank zal gelasten, dat Mevr. de Wed. Bulkley in het geding zal worden geroepen, ten einde hen te onder-vrijwaren tegen den door Mej. Riegen tegen hen ingestelden eisch tot vrijwaren. Namens den Heer Knoote, mede in vrijwaring ge. dagvaard, is geconcludeerd tot ontzegging van den tegen hem door Mej. Riegen ingestelden eisch tot vrijwaring, daar hij, met de heeren Van Poeteren en Strang, eischer tegen haar in het hoofdgeding zgnde, allerminst haar kan steunen om de vordering te bestrijden.


Aan Mej. Riegen werd een uitstel van acht dagen verleend, om nadere conclusie te nemen.
18-09-1893

De directrice van het kinderzieken. huis Mary, te Apeldoorn, Mej. Rieger, heeft Donderdag bij hare conclusie zich gerefereerd aan het oordeel der Rechtbank te Zutphen ten opzichte van het dooR de gedaagden in vrijwaring aangevoerde ook wat betreft om Mevrouw de Wed. Bulkley in ondervrijwaring op te roepen.
De Rechtbank bepaalde het vonnis over vier weken.
23-09-1893


Rechtszaken
Voor de in ondervrijwarlng geroepene Mevrouw Wed. Bulkley, in zake geding kinderziekenhuis Mary te Apeldoorn, occupeerde Donderdag ter rolle der Arrond. Rechtbank te Zutfen als procureur de Heer Mr. J. L. A. Stolk. De oorspronkelijke zaak werd op verzoek der procureurs van partijen met die der vrijwaringen gevoegd en aan hen 14 dagen uitstel verleend voor het nemen van conclusiën
27-11-1893
Voor de in ondervrijwaring geroepene Wed. Bulkley, in zake geding kinderziekenhuis Mary to Apeldoorn, occupeerde Donderdag ter rolle der Arrond.- Eechtbank te Zutphen als procureur de Heer Mr. J. I. A. Stolk. De oorspronkelijke zaak werd op verzoek der procureurs vau partijen met die der vrijwaringen gevoegd en aan hen 14 dagen uitstel verleend voor het nemen van conciusiën
2-12-1893

Donderdag zijn voor de Rechtbank te Zutphen de pleidooien gevoerd in de zaak van Mevr. Bulkley contra de directrice en bestuurders van het kinderziekenhuis „Mary", te Apeldoorn. Mr. Caroli, te Amsterdam, sprak voor de eischers (Mevr. Bulkley en — nog betwiste — nieuwe bestuurders) ; — Mr. De Meyier, te Arnhem, voor de directrice Mej. Riegen en de in vrijwaring geroepen oud-bestuurders, die aanvoeren niet ontslagen te zijn. Aan Mevr. Bulkley werd de eed opgedragen en voorts de niet-ontvankelijkheid der vordering betoogd. De uitspraak is bepaald op 17 Mei a. s.
14-04-1894,

Rechtzaken.
MEVK. BULKLEY EN KINDERZIEKENHUIS MARY.
De Rechtbank te Zutphen heeft aan de heeren A. G. van Poeteren, J. Strang en C. J. Knoote, te s-Gravenhage, de door hen, in qualiteit van curatoren der te Apeldoorn gevestigde stichting „Kinderziekenhuis Mary", tegen de directrice van dat ziekenhuis, Mej. A. E. Riegen, ingestelde vordering — strekkende tot ontbinding der overeenkomst, waarbij zij tot directrice werd benoemd — ontzegd.
De eischers werden persoonlijk in alle kosten veroordeeld, ook die op de vrijwaring en ondervrijwaring gevallen
19-05-1894
Mevrouw Bulkley, niet tevreden met den uitslag over het Kinderziekenhuis te Apeldoorn voor de rechtbank te Zutfen gevoerde en verloren procedure, laat thans door de zich noemende curatoren van de Mary- Stichting te Apeldoorn, de heeren Knoote, Strang en v. Poeteren, eene nieuwe actie instellen, waarbij zij verlangen in het bezit te worden gesteld van het gebouw der stichting. De curatoron zijn tegen Donderdag voor de rechtbank te Zutfen gedagvaard.
30-05-1894

Nadat aan de heeren A. G. van Poeteren, G. J. Knoote en J. Strang, allen te's-Gravenhage, zich toeschrijvende de qualiteit van Curatoren der te Apeldoorn gevestigde Stichting „Kinderziekenhuis Mary, bij vonnis der Arrondissements-Rechtbank te Zutphen d. d. 17 Mei j .1., hun tegen Mejuffrouw A. E. Riegen, te Apeldoorn, ingestelde eisch — strekkende tot ontbinding van de overeenkomst tusschen haar en het bestuur dier Stichting bestaande door de benoeming tot directrice en de aanvaarding daarvan — was ontzegd, hebben thans diezelfde heeren voor dezelfde Rechtbank een procedure aanhangig gemaakt tegen de heeren H. C. van der Houven van Oordt (te Arnhem, Dr. H. C. Geuken, H. T. Daendels, D. C. L, Neelmoijer Jr. en N. C. Slegt, allen te Apeldoorn, tot het hooren verklaren voor recht, dat zij, eischers, zijn de wettige bestuurders van de voormelde Stichting, tot verbod aan gedaagden om eenige daad van beheer over de Stichting en hare goederen uit te oefenen, tot af- en overgifte en ontruiming van de onroerende goederen, met machtiging om zich, zoo noodig met behulp van den sterken arm, in bezit van die goedaren te stellen, en voorts tot schadevergoeding wegens het onrechtmatig in bezit houden van de onroerende goederen tot de Stichting behoorende. De eischers voeren als gronden voor dien eisch aan: dat door de gedaagden van der Houven van Oordt c. s. en den eischer C. J. Knoote, die te zamen vroeger het Bestuur van de Stichting ..Kinderziekenhuis Mary" uitmaakten, bij verklaring van 3 April 1892 als zoodanig ontslag is genomen, waarna de Stichteresse, Mevrouw Bulkley, krachtens haar recht, bij de acte van oprichting voorbehouden, om bij ontstentenis van alle bestuursleden een nieuw bestuur te benoemen, de eischers Van Poeteren, Knoote en Strang tot bestuurders der Stichting heeft benoemd, en de gedaagden, niettegenstaande het door hen genomen ontslag, hebben kunnen goedvinden zich de qualiteit van Bestuurders te blijven toeschrijven en zich als zoodanig te blijven gedragen. Aan gedaagden is door de Eechtbank een uitstel van veertien dagen verleend om op den ingestelden eisch te antwoorden.
6-6-1894
Ter rolle der Arrond. Beehtbank te Zutphen van 14 Juni jl. is door de heeren H. C. van der Houven van Oordt o s. op den door de heeren C. J. Knoote, A. G van Poeteren en J. Strang te 's-Gravenhage tegen hen ingestelden eisch geantwoord: dat de hh. Knoote e. s. de qaaliteit van bestuurders van de Stichting „Kinderziekenhuis Marij", te Apeldoorn meenen te kunnen ontleenen aan eene benqemmg door Mevr. Bulkley gedaan bij acte dd. il Febr. 1893, gepasseerd voor notaris Meijer, te s-Uravenhage ; dat de gedaagden evenwel ontkennen dat zij by nunne verklaring van 3 April 1892 onvoorwaardelijk ontslag als curatoren der Stichting hebben genomen, en beweren dat zij, en niet de eischers, de curatoren bestuurders zijn, ontleenende zij hun qualiteit aan de door genoemde Mevrouw Bulkley vastgestelde statuten der door haar in het leven geroepen Stichting;dat zij er daardoor recht en belang op hebben dat mevrouw Bulkley in dit geding worde opgeroepen om, hetzij met de gedaagden den ingestelden eisch te bestrijden of wel de door eischers in het geding gebrachte acte van 11 Februari 1893 te hooren vernietigen, althans buiten effect te stellen of te doen stellen, en in elk geval hen te vrijwaren, waartoe zij hebben geconcludeerd. Aan de eischers is 14 dagen uitstel verleend om hierop te repliceeren.
16/06/1894
In zake de procedure van de stichting „Kinderziekenhuis Mary", voor de Rechtbank te Zutphen aanhangig, hebben de eischers Knoote, Van Poeteren en Strang zich bij hun ter rolle van den 21en Juni jl. genomen conclusie gerefereerd aan het oordeel der Rechtbank, voor zooverre betreft het door de gedaagden Van der Houven van Oordt c. s. gedaan verzoek, om Mevrouw de Weduwe Bulkley, wonende te Scheveningen, in vrijwaring te mogen roepen. De Rechtbank heeft daarop dienzelfden dag, met toepassing van art. 19 Wetboek van Burgerl. Rechtsvordering, gelast, dat partijen in persoon met hunne practizijns ter Raadkamer der Rechtbank zullen verschijnen op Donderdag 28 Juni e. k., des namiddags te twee uren, teneinde ene vereeniging te beproeven.
28-06-1894
De zaak van het kinderziekenhuis „Mary" te Apeldoorn is geschikt. Nadat partijen gister andermaal voor de rechtbank te Zutfen waren verschenen, hebben de heeren Knoote c. s. — handelende op last van mevrouw Bulkley — hunne vordering tegen de heeren Van der Houven van Oordt c. s. ingetrokken
6/7/1894
De stichting van mevr. Bulkley! De geschillen over het kinderziekenhuis „Mary" te Apeldoorn zijn eindelijk opgelost. Het denkbeeld der rechtbank te Zutfen, aan partijen voorgesteld, om een minnelijke schikking te beproeven, heeft tot goede gevolgen geleid. De stichting is voor de gemeente Apeldoorn behouden gebleven en onder wettelijk toezicht gesteld. Zoowel de oude als de zoogenaamde nieuwe curatoren hebben hunne taak nedergelegd, terwijl een nieuw bestuur is benoemd, waarin mr. K. M. G. De Meijier, de rechtskundige raadsman der oude curatoren, voorzitter is. De stichteres heeft aan de oude curatoren moeten vergoeden al Je gedane uitgaven in de jongstvcrloopen dertig maanden.
5-12.1894






In Apeldoorn in 1884 opende het Kinderziekenhuis Mary, genoemd naar de te vroeg overleden dochter van Marie Bulkley-Bekking, hoofdrolspeelster in een onverkwikkelijk drama met spionage en ontvoeringen, Amsterdamse penozevrienden en hardvochtige maar rechtvaardige rechters, op stoom liggende vluchtboten en verraad.
In 1887 ging het kinderziekenhuis ‘Mary’ aan de Koning Lodewijklaan open. Mevrouw M.C. Bulkley-Bekking had het kinderziekenhuis gesticht ter nagedachtenis aan haar overleden dochter. In 1921 kwam er een fusie tot stand met het ziekenhuis aan de Sprengenweg. Het bestuur van de Vereniging beheerde sindsdien ook het kinderziekenhuis. In 1966 werd het gebouw verhuurd aan de Veluwse School voor Verpleegkundigen.

Het door J.A. Wijn ontworpen neorenaissance-pand is in 1911 uitgebreid.

woensdag 9 maart 2011

advertentie

Eerstdaags zal in de Hollandsche en Duitsche Talen verschijnen en alom verkrijgbaar zijn:
De Rehabilitatie van Mr. HOEK, te Freiburg i/B, als Echtgenoot en Vader.
Eene belangrijke bijdrage tot het bewijs der Waarheid in zake het proces BULKLEY-HOEK.
22-06-1891

dinsdag 8 maart 2011

niemendal van waar

Een blad heeft zich laten beetnemen door het bericht — door anderen klakkeloos overgenomen — dat Mevr. de Wed. Bulkley te Arnhem zou gearresteerd zjjn.
Er is niemendal van waar.
07/08/1890

zaterdag 5 maart 2011

Vaterland

Uit Luzern wordt ons een nommer van het blad Vaterland toegezonden, eene advertentie van Mevrouw Bulkley bevattende, welke overeenkomt met een onlangs in Nederlandsche bladen opgenomene.
Ze verklaart daarin dat ze het slachtoffer van een schandelijk complot is ; zij wil niet anders dan het goede voor hare kleinkinderen, en het leven van hun vader is haar altijd heilig en zal haar altijd heilig blijven.
Moge dit het laatste woord zijn in deze onverkwikkelijke zaak.
09/07/1990

Op 20/juli 1890 vinden we dan een advertentie .
ANTWOORD
van Mevr. de Wed. BULKLEY
aan den Procureur-Generaal te FREIBURG, i. B.
Overgenomen en vertaald uit het „Lucerner Vaterland" van 20 Juli 1890.
van 6 July jl. in het Vaterland,

Als antwoord op mijne verklaring van 6 July JL in het vaterland
vaardigt het Groothertogelijk Openbaar Ministerie te Freiburg i. B. in de daar uitkomende Breisgauer Zeitung (n°. 157) eene „Officieele Bekendmaking" uit.
Daarin wordt beweerd:
I°. dat ondergeteekende
onmiddellgk na de inhechtenisneming
en overbrenging van GELSAM en KLEINERTZ
hare woning in Freiburg zoo spoedig mogelgk
verlaten en zich onmiddellgk naar het buitenland begeven zou hebben
2°. dat tengevolge van deze vlucht de officieele toezendingvan de processtukken onmogelgk geworden zou zijn.
Ik dank het O. M. voor de opmerkzaamheid,die het mij bewezen heeft, door zich met mijne verklaring in te laten.
Ik ben voor deze opmerkzaamheid des te meer erkentelijk daar het anders geen
gebruik is bij een O. M. met beklaagden in dergelijke polemiek te treden.
Daar het Grooth. O. M. in Freiburg i. B. zulks in zijne bovengenoemde
„Offlcieele Bekendmaking" nochtans gedaan heeft,
uit deze omstandigheid met grond een indirect bewijs gevonden worden
voor de juistheid van de veronderstelling,dat het O. M. aan eene schuld mijnerzijds niet recht gelooven kan.
Anders zou de buitengewone handelwijze van het O. M.een bewijs zijn, waartoe blinde hartstocht dikwijls voeren kan.
'Dit op den voorgrond gezet,verklaar ik dat de opgaven, vervat in de „Offlcieele Bekendmaking" van het O. M., verkeerd en de daarop gebouwde beschuldigingen
volkomen ongegrond zijn,
I. Wat betreft de beschuldiging,
als zou ik, dadelijk na de inhechtenisneming en overbrenging van GELSAM en KLEINERTZ, uit Freiburg i. B. gevlucht zijn, constateer ik, tot wederlegging daarvan,
de volgendefeiten:
In het begin van den vorigen winter begaf ik mg naar Freiburgi. B. met het doel om met mijnschoonzoon, Mr. HOEK, aldaar woonachtig, na langdurigen familietwist in het belang van zijn kinderen vrede te sluiten.
Mr. HOEK heeft iedere poging tot een vergelijk in der minne hardnekkig afgewezen, wat ik door de meest vertrouwbare getuigen in Freiburg I,B bewijzen kan.
Ik beschouwde het het als mijn plicht, te bewerken, dat mijn kleinkinderen, vooral mijn petekind HENDRIK, niet geheel gescheiden van hunne familie zouden blijven en ze met deze weder in eenigerlei aanraking zouden komen.
Door dit oogmerkgeleid,schreef ik eene brochure, waarin de geschiedenis van onzen treurigen familietwist en zijne oorzaken toegelicht werden.
Dit schrijven gaf ik aan die personen, welke zich voor de familie en de bewuste gebeurtenissen interesseerden.
Mr. HOEK klaagde mij toen bij het gerecht aan wegens laster.
Ik keerde naar Holland terug om daar de bewijzen te verzamelen voor de waarheid van hetgeen ik in mijne brochure beweerd had.
Ik vond ze en keerde met mijne bewijsstukken naar Freiburg i. B. terug, om hier persoonlijk de verdediging tegen Mr. HOEK's aanklacht wegens laster te aanvaarden. Onder mijne bewijsstukken bevonden zich getuigschriften van zeer achtbare personen, o. a. een authentieke brief van wijlen den vader van Mr. HOEK.
Deze brief kwam den aanklager en eenen intiemen vriend van hem vooral bijzonder ongelegen.
Daar alle onderteekeningen in Den Haag eerst gelegaliseerd moesten worden,kwamen de betreffende bewijsstukken ter kennis van belanghebbende kringen in Den Haag en daardoor ook in Freiburg i. B. en was die inhoud aan de daar wonende belanghebbenden bekend nog vóór dat ik van Den Haag naar Freiburg was teruggekeerd.
Van dat oogenblik af heeft men met allerlei middelen beproefd mijn terugkeer naar Freiburg te verijdelen. Vervalschte telegrammen werden mij uit Freiburg toegezonden,
die mij raadden,er niet weder terug te keeren.
Nu voorwaar geeft men voor, dat ik die telegrammoh zelf zou hebben geschreven !
Dé bewuste depêches echter zrjn geschreven in Duitsehe letters, een schrift, dat ik in het geheel niet machtig ben!
Zelfs mijn Advocaat, in wien ik alle vertrouwen stelde,de Heer KOHLER in Karlsruhe, een vriend van den ambtenaar van het O. M. in Freiburg i. 8., zocht mij te bewegen, van eene persoonlijke aanvaarding mijner zaak voor het Freiburger Sohepengericht en
resp. van een terugkeer naar Freiburg i. B. af te zien.
Toen ik desniettemin bij mijn voornemen volhardde, aangezien ik eene gerechtelijke
beoordeeling van mijne bewijsstukkeu niet te vreezen had,deed Advocaat KOHLER bij mijn doortocht door Kalsruhe nieuwe pogingen mij van mijn plan af te brengen; hij raadde mij ernstig aan niet voor het Freiburger Gerechtte verschijnen, want men was daar tegen mij „als bezeten" („wie besessen).
Dit was de woordelijke uitdrukkingvan denHeerKOHLER,in tegenwoordigheid van een getuige,wien dit pijnlijk aandeed. Mij zelf deed deze uitdrukking zeer leed.
Ik vertelde het incident dadelijk in mijnen kring van kennissen en kon niet begrijpen aan welke invloeden ik reeds toen het verschijnsel te danken had,dat men in Freiburg zóo tegen mij ingenomen was.
Ik liet mij evenwel niet afschrikken,droeg mijnen Advocaat, den Heer KOHLER, op, het Freiburger gerecht mijn persoonlijk verschijnen aan te kondigen en reisde daarna naar Freiburg i. 8., om hier het bewijs van de waarheid persoonlijk voor het gerecht te gaan leveren.
Aan den Heer KOHLEE gaf ik mijne stukken in bewaring, waarvan hij mij nu, trots mijn uitdrukkelijk verlangen, de teruggaaf standvastig weigert en dit ook mijne gevolmachtigde Adv Soldati in Lugano geweigerd heeft.
Na 8 dagen oponthoud in Freiburg i. B. vernam ik, dat er plotseling een bevel tot mijne inhechtenisneming was uitgevaardigd.
Waarop het gegrond was,kon ik niet te weten komen;ik zelf had geen flauw vermoeden
van de oorzaak van dit bevel.
Ik verliet Freiburg, niet naar aanleiding van de inhechtenisneming van GELSAM en KLEIWEBTZ, hetgeen ik eerst later hoorde,maar omdat ik niet, zonder te weten waarom, gevangenwilde worden genomen, en dat nog wel op gevorderden leeftijd en ternauwernood
uit eene zware ziekte hersteld.
Eene preventieve hechtenis zou onder zulke omstandigheden mijn dood geweest zijn, en ik wildemijn leven niet om eene mysterieuse aanklacht,waarvan de inhoud mij onbekend was, op het spel zetten.
Dat is de reden waarom ik Freiburg i. B. verliet, nadat ik er heen was gereisd met het doel om eerlijk en met open vizier mijne zaak persoonlijk voor het gerecht te
verdedigen.
11. Wat betreft de bewering in meergenoemde „Officieele Bekend- making" van het Openbaar Ministerie,als zou ik door mijne vlucht de officieele toezending van de processtukken onmogelijk gemaakt hebben, hierop diene het volgende aan het O. M. beleefd als antwoord:
Toen ik te Bazel in het Hotel „Viktoria" aankwam, stelde ik mijn tegenwoordigen Ad- vocaat in Freiburg i. 8., den Heer FEEDERLE,een schriftelijke algemeene volmacht ter hand, waarin ik hem o. a. ook machtigde in mijne plaats al de stukken betreffende dit mysterieuse proces in te zien.
Onder overlegging van deze volmacht diende de Heer FEEDERLE bij het Freiburger Gerecht een uitdrukkelijk verzoek in om toezending der betreffende stukken.
De toezending werd opnieuw geweigerd.
Eerst toen het proces tegen GELSAM- KLEINERTZ met een veroordeeling dezer beide individuen eindigde, kreeg de Heer FEEDERLE inzage in de stukken natuurlijk
te laat, om de beschuldigingen,betreffende mijne persoon, van deze twee individuen voor het gerecht te weerlegen.
Noch mijne vlucht, mijnheer de ambtenaar van het O. M., noch de onbekendheid met de plaats waar ik mij ophield, hebben aldus de toezending der stukken en eene verdedigingmgnerzgds onmogelgk gemaakt.
Uw desbetreffende bewering in de „Officieele Bekendmaking is dus onjuist!
Het volgende moet in deze zaak nog op den voorgrond gesteld worden-
Bij de behandeking van den zaak Gelsam en Kleinerts voor de rechter heeft het O.M. de pijlen zijner welsprekendheid verreweg meer tegen mij, de afwezige en van verdediging beroofde, dan tegen de twee beklaagden gericht.
Aan de verklaring dezer twee individuen, die ïndertijd naar men weet Mr. HOEK van hetzelfde betichtten wat zij mij later te last hebben gelegd, heeft men geloof geslagen; vervalschte brieven, welker authenticiteit men geweigerd heeft door deskundigen te laten onderzoeken werden als bewijzen tegen mij aangevoerd en,daarop steunende, heeft het O. M.een oordeel over de ondergeteekende uitgesproken;
hetzelfde O. M., dat toch aan de ondergeteekende,resp.haren Advocaat, de inzage der
processtukken weigerde !
Ook worde men er aan herinnerd, dat het O. M. bij de behandeling van het proces beweerd heeft,dat de Advocaat SOLDATI in LUGANO volstrekt niet aangevallen en verwond
was geworden,en de Tessiner overheid zou aan het O. M. een desbetreffend authentiek bericht gezonden hebben. De waarheid in dit geval, die in het kanton Tessin
algemeen bekend is, is deze: dat de Advocaat SOLDATI in den avond van den sden Maart 1889 feitelijk in LUGANO onder tot nu toe onopgehelderde omstandigheden overvallen en zwaar verwond is geworden, en dat de nasporingen van de politie naar den dader en
het gerechtelgk onderzoek in deze zaak nog niet afgesloten zijn.
Ditzelfde betuigt eene officieele verklaring van de bevoegde Tessiner overheid, die door mij bij de administratie van het Vaterland gedeponeerd is.
Van het begin af aan zedelijk vernietigd, zou ik nu bovendien nog voor een gerecht verschijnen, dat tengevolge van de veroordeeling van GELSAM en KLEINERTZ, die eene ongehoorde beschuldiging tegen mij hebben ingediend,waarbij zij als medeplichtigen figureerden, zich de handen gebonden heeft in dezen zin, dat het of mij veroordeelen, öf ingeval ik word vrijgesproken, zijn vonnis tegen de beide bovengenoemden omverwerpen moet!!
Dat noemt men toch te veel geëischt!
Tk koester alle vertrouwen in eene rechtvaardige Justitie, maar niet in eene vooringenomene.
Laat het O. M. zijn ambt van aanklager vervullen, maar laat het ook zijne taak indachtig blijven, om de waarheid, en alleen deze, uit tevorschen!
De waarheid is echter niet te vinden daar waar hartstochten een bedriegelijke schijn heerschen en zij wordt ook niet gevonden, wanneer men slechts beschuldigt zonder aan de beschuldigde het recht der verdediging toegestaan te hebben.
En zoo heb ik op het oogenblik weinig lust, aan de uitnoodiging yan het O. M. om naar Freiburg i. B. terug te keeren, gevolg te geven.
Misschien echter zal de dag toch komen, dat ik dezen stap doen zal en mij de mogelijkheid zal aangeboden worden om alle draden van de infame intriges, waarvan ik het slachtoffer geworden ben, in het helderste daglicht te brengen, en de geheimzinnige hand te ontdekken, die brieven en telegrammen vervalscht heeft, om stof tot aanklacht tegen mij te vinden.
Tot zoolang schik ik mij met gelatenheid het koste wat het wil — in de wreede bezoeking, die mij getroffen heeft.
Mijne hoop rust op dien Rechter, die boven alle menschelijke vierscharen verheven en niet te bedriegen is, tegen wiens Alwijsheiden Gerechtigheid valsche getuigenissen en vervalschte documenten niets helpen.
Op dezen rechtvaardigen Reohter hoop en vertrouw ik, en ten aanzien van dezen eeuwigen Rechter vernieuw ik heden met de hand op het hart de verklaring dat ik aan de vereslijke misdaad,waarvan twee ellendelingen mij betichten, niet schuldig ben. M. BULKLEY-BEKKING. 18 Juli 1890.

woensdag 2 maart 2011

Grieven uit de Residentie.

Van deze vuile quaestie tot de Freiburgsche rechtszaak, die dezer dagen de oude „Hoeksche en Kabeljauwsche twisten" weer in vollen fleur deed ophalen, il n"y a qu'un pas.

Na alles wat er reeds uit de akte van beschuldiging tegen Mevrouw Bulkley en hare rechtsvermoedelgke medeplichtigen is vermeld, is daaromtrent natuurlük niets nieuws meer mede te deelen.
Maar tooh wil ik een vraag doen, nl. hoe de oud-Minister Du Tour zioh dezer dagen wel gevoelen zou, als hij zich thans herinnert op welke quasi-plechtige belofte hij Mevrouw B. ontijdig in vrijheid deed stellen. *.• In ruil voor deze dame, wier interessante tegenwoordigheid wij voortaan wel geheel aan den vrijen grond van het Zwitsersch eedgenootsckap zullen moeten afetaan, en gaarne gunnen, herkreeg Scheveningen in de vorige week zijne alleenzaligmakende Philharmonie.
23/06/1890