Alom verkrijgbaar: Officiëele Stukken in de Bulkley-Zaak, bevattende: Haar request aan de Tweede Kamer, de Memorie van Toelichting van Z.Exc. den Minister van Justitie en de volledige BijlagenI. 24 bladz. 12 1/2 Cent, franco p. Post 15 Ct. Uitgave van N. A.Hingst te Apeldoorn. 8614
woensdag 15 december 1886
maandag 31 januari 2011
zondag 30 januari 2011
Kwade bedoelingen
In de Haagsche Ct. leest men het volgende: »Het tweede telegram, dat gisteren in de Tweede Kamer inkwam, en heette van Mevrouw de Wed. Bulkley te zijn; is niet van Mevr. Bulkley afkomstig: Het is met een kwade bedoeling gezonden, ten einde de zaak van Mevr. Bulkley te benadeelen. »De zaak is bij de politie te Scheveningen aanhangig gemaakt, die wel ijverig onderzoek doet, maar vermoedelijk er wel niet in slagen zal den bedrijver op te sporen«.
Arm ziek grootmoedertje
Als bijdrage tot de onverkwikkelijke geschiedenis van de toslating van Mevrouw Bulkley kan wellicht dienen, dat reeds op den jaardag van het Prinsesje het denkbeeld van bevrijding uitgesproken werd in een adres van gelukwenschen, door Mr. William J. ten Hoet tot de Koningin gericht. Het geschiedde in dezen vorm, dat het Prinsesje als gunst op haar jaardag genade zou verzoeken voor »een arm, ziek grootmoedertje» enz. enz.
Het schijnt dat daarop de eerste stappen gevolgd zijn tot een daad van genade, over welker waardeering de gevoelens zeer stellig verdeeld zijn.
/12/1886
Het schijnt dat daarop de eerste stappen gevolgd zijn tot een daad van genade, over welker waardeering de gevoelens zeer stellig verdeeld zijn.
/12/1886
woensdag 26 januari 2011
Hoofdstuk justitie
Bij de voortgezette behandeling van Hoofdstuk Justitie werd vrij algemeene critiek gevoerd tegen de wijze van uitvoering der gevangeniswet.
Voorts werd de uitvoering van het gratierecht besproken, geheel onafhankelijk van Mvr. Bulkley, die alle sympathie heeft verbeurd.
Zitting van Donderdag.
Terwijl Hartogh juridiek de voorwaardelijke gratie afkeurde, verdedigden Rengers en Reekers zoowel het beginsel als de wijze waarop thans toepassing daarvan is gegeven. Borgesius, van der Feltz en Kist, achtten de verleende gratie niet gerechtvaardigd.
Van Diggelen en Ruys verdedigden de houding van den minister. Van Houten critiseerde het te spoedig optreden der politie in socialistische vergaderingen en motiveerde zijn politieke stem tegen de begrooting van Justitie, ondanks sprekers verlangen om Heemskerk na zijn jougste voorstellen in de grondswetsherziening te steunen.
De Minister behield zich nadere overweging voor over de circulaires en dagvaardigden van deurwaarders en het water- en brood-regime in de gevangenissen. Zitting van Vrijdag. Hoofdstuk Justitie. — De Minister zijne rede voortzettende verklaarde, dat de drankwet en vogelenwet voorloopig blijven rusten, dat tegenover de socialistische vergaderingen waakzaamheid plicht en de wet van 1855 richtsnoer is , dat in de gratie zaak Bulkley de minister volstrekt onpartijdig zonder aanzien van persoon gehandeld heeft , moreele waarborgen tegen misbruik vragende op het voetspoor van de ministers Van den Brugghen, Olivier en Godefroi in analoge gevallen tegenover zelfs zware misdadigers. Er volgde nog eenige discussie waarbij de Heer Keuchenius den Minister in zake de gratieqoaestie verdedigde, eenige punten betrekkelijk vaccinatie , prostitutie enz. in het debat bracht, waaruit met de leden Heldt en van Houten een gedachtenwisseling ontstond over de verspreiding van Malthusiaansche geschriften. Het algemeen debat is gesloten.
Voorts werd de uitvoering van het gratierecht besproken, geheel onafhankelijk van Mvr. Bulkley, die alle sympathie heeft verbeurd.
Zitting van Donderdag.
Terwijl Hartogh juridiek de voorwaardelijke gratie afkeurde, verdedigden Rengers en Reekers zoowel het beginsel als de wijze waarop thans toepassing daarvan is gegeven. Borgesius, van der Feltz en Kist, achtten de verleende gratie niet gerechtvaardigd.
Van Diggelen en Ruys verdedigden de houding van den minister. Van Houten critiseerde het te spoedig optreden der politie in socialistische vergaderingen en motiveerde zijn politieke stem tegen de begrooting van Justitie, ondanks sprekers verlangen om Heemskerk na zijn jougste voorstellen in de grondswetsherziening te steunen.
De Minister behield zich nadere overweging voor over de circulaires en dagvaardigden van deurwaarders en het water- en brood-regime in de gevangenissen. Zitting van Vrijdag. Hoofdstuk Justitie. — De Minister zijne rede voortzettende verklaarde, dat de drankwet en vogelenwet voorloopig blijven rusten, dat tegenover de socialistische vergaderingen waakzaamheid plicht en de wet van 1855 richtsnoer is , dat in de gratie zaak Bulkley de minister volstrekt onpartijdig zonder aanzien van persoon gehandeld heeft , moreele waarborgen tegen misbruik vragende op het voetspoor van de ministers Van den Brugghen, Olivier en Godefroi in analoge gevallen tegenover zelfs zware misdadigers. Er volgde nog eenige discussie waarbij de Heer Keuchenius den Minister in zake de gratieqoaestie verdedigde, eenige punten betrekkelijk vaccinatie , prostitutie enz. in het debat bracht, waaruit met de leden Heldt en van Houten een gedachtenwisseling ontstond over de verspreiding van Malthusiaansche geschriften. Het algemeen debat is gesloten.
dinsdag 25 januari 2011
De minister
voor en na werd het door anderen gedaan
Waarin straalde 's Min. onjuiste opvatting van`t gelijke recht in het oog zijner tegenstanders .Eerstens in het gebeurde met Mevr. Bulkley, in zake de verblijfplaats aan Jeanne Lorette aangewezen.
De zaak van Mevr. Bulkley — die aan het einde der zitting een telegram aan de Kamer zond van 12 pagina`s ter weerlegging van's Min. bekende nota, Welk telegram niet voorgelezen maar voor kennisgeving aangenomen werd, — ze was de eigenlijke hoofdschotel van den dag.
De Heer Hartogh begon ermee ; de Heer Borgesius schaarde zich aanzijn zijde ,de Heer Van der Feltz ontwikkelde het systeem der bestrijders verder, en de Heer Kist legde het zegel des rechts op de geopperde bedenkingen tegen 's Ministers houding. Doch daarentegen namen de heeren Van Welderen Rengers, Reekers, Van Diggelen en Ruys, uit verschillend oogpunt, de verdediging des Ministers op zich.
Vatten wij de discussie in weinig woorden samen dan ontvangen we den indruk, dat Mevrouw Bulkley in elk geval de verliezende partij is.
Al waren de heeren Hartogh en Borgesius van meening dat de Min. van Just. het recht van gratie van een rechtsinstituut tot een gunstbetoon had verlaagd, strijd met ons constitutioneel recht; al verwierpen zij het bestaan van voorwaardelijke gratie vooral omdat de voorwaarden zonder poenale sanctie 't gezag schaden ; al beweerden de heeren Borgesius Van der Fellz en Kist ook dat' terwijl de Min zelf niet aan de beweerde ziekte van mevr.Bulkley en dus aan de betrouwbaarheid van de geneeskundige adviezen geloofde, de eenige redelijke grond voor de gratie ontbrak en de Minister *2alzo week voor krachten, die zonder invloed moeten zijn en invloeden die niet gelden mogen; — al vroeg de Heer Van der Feltz den Min. ook bijtend waartoe de ziekenzalen in de gevangenissen bestaan en of alle zieke gevangenen ontslagen worden; al spotte de Heer Kist min of meer met de verbintenis van goed gedrag die de Min. als middel van voorzorg eischte en welk middel, op groote schaal toegepast, tot groote bezuinigingen op rechterlijke macht en gevangeniswezen kon leiden ; Al voerde de Heer Van der Feltz den Minister tegemoet, dat door meerdere handelingen van zijn kant aan het publiek belang schade wastoegebracht, door de verzwakking van het vertrouwen in de integriteit en onkreukbaarheid van de rechterlijke macht in Nederland — al de sprekers verwierpen het denkbeeld van ook maar eenige sympathie te koesteren voor de vrouw, die zich tot de Kamer had gewend; die de dankbaarheid, tegenover den Minister verschuldigd, uit het oog verloor, en wier eisch niets beteekende, omdat men niet gebonden is door het papier, waarop een belofte is geschreven, wèl door die belofte zelf, gelijk de Heer Hartogh opmerkte; de Heer Van der Feltz noemde haar een »onwaardige« en trad in de feiten van 't proces terug om dit te staven; hij betreurde de verleende gratie opzichzelfjUerwijl ook de Heer Kist de daad bejammerde wegens de gevaarlijkheid van de begunstigde.
Aan de goede bedoelingen van den Minister werd niet getwijfeld,— door niemand. Integendeel, men wilde aan zijn streven uit het oogpunt van humaniteit zelfs hulde brengen. Maar het recht was gekrenkt en de gratie tot een gunst gemaakt. Dat was de grief. Daartegenover nu stelden de heeren Rengers en Reekers en Ruijs niet alleen de theorie dat gratie, getuige 't feit dat men er om vragen moet, geen recht kan zijn, maar een gunst is; een gunst waaraan men dus ook (en 't was meermalen gebeurd) voorwaarden in 't algemeen belang kan verbinden opdat de gratie geen gevaar voor anderen oplevere — maar zij wezen ook — en vooral de Heer Van Diggelen deed dit — op de moreele zijde der kwestie.
De Minister stond voor de keuze: of de dringende verzoeken van de vrienden van Mevrouw Bulkley — we noemen daaronder den burgemeester van Den Haag, den kantonrechter aldaar, lid van de Tweede Kamer, den vice-presidentder rechtbank aldaar en meer mannen van hoog gezag — om haar te ontslaan met het oog op het gevaar voor haar leven, af te wijzen, gelijk door het O. Min. en de Rechtbank te Arnhem (welke laatste haar opzending naar een krankzinnigengesticht aanbeval) was aanbevolen, — öf vertrouwen te stellen in de loyauteit der weduwe en haar op de ontvangen belofte te ontslaan. Hij koos het laatste, en al zag hij zich bedrogen in zijn vertrouwen— de schande daarvoor viel niet op hem neer. Men vond dat de Min. verstandig gehandeld en daarom geen blaam verdiend had.
De zaak zal dau ook wel met een sisser afloopen. Toch heeft men haar, naar onze bescheiden meening, van een gansch verkeerd standpunt bekeken.
Of de handelwijze van Mevrouw Bulkley tegenover den Minister loyaal is; of de gratie', wegens ziekte of door den aandrang van voorname vrienden — een zeer afkeurenswaardig motief — gerechtvaardigd was, het doet al zeer weinig ter zake. De gratie is verleend en tegenover de uitoefening van het Koninklijk prerogatief past o. i. berusting. Voor de Kamer is, bij de behandeling der begrooting van justitie, de vraag een geheel andere en — al is 't misschien mosterd na den maaltijd —- wij willen daarop toch wijzen. De eenige vragen waarom 't bij de Kamer te doen moet wezen, zijn deze: had de Minister van Justitie het recht aan de onvoorwaardelijk door den Koning verleende gratie als voorwaarde voor zijn contreseign, een voorwaarde te verbinden? Mocht hij in deze zijn wil tegenover 's Konings praerogatief stellen . En zoo ja, is dan de voorwaarde die de Minister stelde een wettig geoorloofde of strijdig met <¦ beginselen der persoonlijke vrijheid, die de Min. geroepen is te beschermen en die hij schijnbaar als gunst aan de gegratieerde wilde teruggeven? Dat is de vraag.
En dan heeft de Min. in ons oog èn inbreuk gemaakt op de Koninklijke macht, èn op de in Nederland heerschende begrippen van persoonlijke vrijheid.
4/12/1886
Waarin straalde 's Min. onjuiste opvatting van`t gelijke recht in het oog zijner tegenstanders .Eerstens in het gebeurde met Mevr. Bulkley, in zake de verblijfplaats aan Jeanne Lorette aangewezen.
De zaak van Mevr. Bulkley — die aan het einde der zitting een telegram aan de Kamer zond van 12 pagina`s ter weerlegging van's Min. bekende nota, Welk telegram niet voorgelezen maar voor kennisgeving aangenomen werd, — ze was de eigenlijke hoofdschotel van den dag.
De Heer Hartogh begon ermee ; de Heer Borgesius schaarde zich aanzijn zijde ,de Heer Van der Feltz ontwikkelde het systeem der bestrijders verder, en de Heer Kist legde het zegel des rechts op de geopperde bedenkingen tegen 's Ministers houding. Doch daarentegen namen de heeren Van Welderen Rengers, Reekers, Van Diggelen en Ruys, uit verschillend oogpunt, de verdediging des Ministers op zich.
Vatten wij de discussie in weinig woorden samen dan ontvangen we den indruk, dat Mevrouw Bulkley in elk geval de verliezende partij is.
Al waren de heeren Hartogh en Borgesius van meening dat de Min. van Just. het recht van gratie van een rechtsinstituut tot een gunstbetoon had verlaagd, strijd met ons constitutioneel recht; al verwierpen zij het bestaan van voorwaardelijke gratie vooral omdat de voorwaarden zonder poenale sanctie 't gezag schaden ; al beweerden de heeren Borgesius Van der Fellz en Kist ook dat' terwijl de Min zelf niet aan de beweerde ziekte van mevr.Bulkley en dus aan de betrouwbaarheid van de geneeskundige adviezen geloofde, de eenige redelijke grond voor de gratie ontbrak en de Minister *2alzo week voor krachten, die zonder invloed moeten zijn en invloeden die niet gelden mogen; — al vroeg de Heer Van der Feltz den Min. ook bijtend waartoe de ziekenzalen in de gevangenissen bestaan en of alle zieke gevangenen ontslagen worden; al spotte de Heer Kist min of meer met de verbintenis van goed gedrag die de Min. als middel van voorzorg eischte en welk middel, op groote schaal toegepast, tot groote bezuinigingen op rechterlijke macht en gevangeniswezen kon leiden ; Al voerde de Heer Van der Feltz den Minister tegemoet, dat door meerdere handelingen van zijn kant aan het publiek belang schade wastoegebracht, door de verzwakking van het vertrouwen in de integriteit en onkreukbaarheid van de rechterlijke macht in Nederland — al de sprekers verwierpen het denkbeeld van ook maar eenige sympathie te koesteren voor de vrouw, die zich tot de Kamer had gewend; die de dankbaarheid, tegenover den Minister verschuldigd, uit het oog verloor, en wier eisch niets beteekende, omdat men niet gebonden is door het papier, waarop een belofte is geschreven, wèl door die belofte zelf, gelijk de Heer Hartogh opmerkte; de Heer Van der Feltz noemde haar een »onwaardige« en trad in de feiten van 't proces terug om dit te staven; hij betreurde de verleende gratie opzichzelfjUerwijl ook de Heer Kist de daad bejammerde wegens de gevaarlijkheid van de begunstigde.
Aan de goede bedoelingen van den Minister werd niet getwijfeld,— door niemand. Integendeel, men wilde aan zijn streven uit het oogpunt van humaniteit zelfs hulde brengen. Maar het recht was gekrenkt en de gratie tot een gunst gemaakt. Dat was de grief. Daartegenover nu stelden de heeren Rengers en Reekers en Ruijs niet alleen de theorie dat gratie, getuige 't feit dat men er om vragen moet, geen recht kan zijn, maar een gunst is; een gunst waaraan men dus ook (en 't was meermalen gebeurd) voorwaarden in 't algemeen belang kan verbinden opdat de gratie geen gevaar voor anderen oplevere — maar zij wezen ook — en vooral de Heer Van Diggelen deed dit — op de moreele zijde der kwestie.
De Minister stond voor de keuze: of de dringende verzoeken van de vrienden van Mevrouw Bulkley — we noemen daaronder den burgemeester van Den Haag, den kantonrechter aldaar, lid van de Tweede Kamer, den vice-presidentder rechtbank aldaar en meer mannen van hoog gezag — om haar te ontslaan met het oog op het gevaar voor haar leven, af te wijzen, gelijk door het O. Min. en de Rechtbank te Arnhem (welke laatste haar opzending naar een krankzinnigengesticht aanbeval) was aanbevolen, — öf vertrouwen te stellen in de loyauteit der weduwe en haar op de ontvangen belofte te ontslaan. Hij koos het laatste, en al zag hij zich bedrogen in zijn vertrouwen— de schande daarvoor viel niet op hem neer. Men vond dat de Min. verstandig gehandeld en daarom geen blaam verdiend had.
De zaak zal dau ook wel met een sisser afloopen. Toch heeft men haar, naar onze bescheiden meening, van een gansch verkeerd standpunt bekeken.
Of de handelwijze van Mevrouw Bulkley tegenover den Minister loyaal is; of de gratie', wegens ziekte of door den aandrang van voorname vrienden — een zeer afkeurenswaardig motief — gerechtvaardigd was, het doet al zeer weinig ter zake. De gratie is verleend en tegenover de uitoefening van het Koninklijk prerogatief past o. i. berusting. Voor de Kamer is, bij de behandeling der begrooting van justitie, de vraag een geheel andere en — al is 't misschien mosterd na den maaltijd —- wij willen daarop toch wijzen. De eenige vragen waarom 't bij de Kamer te doen moet wezen, zijn deze: had de Minister van Justitie het recht aan de onvoorwaardelijk door den Koning verleende gratie als voorwaarde voor zijn contreseign, een voorwaarde te verbinden? Mocht hij in deze zijn wil tegenover 's Konings praerogatief stellen . En zoo ja, is dan de voorwaarde die de Minister stelde een wettig geoorloofde of strijdig met <¦ beginselen der persoonlijke vrijheid, die de Min. geroepen is te beschermen en die hij schijnbaar als gunst aan de gegratieerde wilde teruggeven? Dat is de vraag.
En dan heeft de Min. in ons oog èn inbreuk gemaakt op de Koninklijke macht, èn op de in Nederland heerschende begrippen van persoonlijke vrijheid.
4/12/1886
maandag 24 januari 2011
December 1886
De Heer Hartogh drong aan op vereenvoudiging van het procesrecht, speciaal op invoering van het appèl voor zaken tusschen ƒ 200 en ƒ 400. Voorts, onder afkeuring van bet adres der Wed. Bulkley en bet niet houden harer belofte, kwam hij op tegen het verleenen iv de laatste tijden .van gratie als gunst. Voorwaardelijk gratie benadeelde bovendien het prestige van het gezag.
3/12/1886
Tegenover alle mogelijke andere lezingen verklaart de gewezen raadsman van Mevr. Bulkley, Mr. A. M. van Stipriaan Luiscius, in onderscheidene couranten, dat hij op 6November jl. vernomen hebbende, dat Mevr. Bulkley zich tot den Minister van Justitie had gewend, om terug te komen op de door haar den 5 October jl. in de cellulaire gevangenis te Rotterdam afgelegde verklaring, den 7 November jl. bij brief, vervat in zoodanige termen, als hem gepast voorkwamen, aan Mevr. Bulkley heeft te kennen gegeven, dat hij, tengevolge van het "door haar ingediend adres, voor altijd ophield, haar raadsman te zijn.
4/12/1886
3/12/1886
Tegenover alle mogelijke andere lezingen verklaart de gewezen raadsman van Mevr. Bulkley, Mr. A. M. van Stipriaan Luiscius, in onderscheidene couranten, dat hij op 6November jl. vernomen hebbende, dat Mevr. Bulkley zich tot den Minister van Justitie had gewend, om terug te komen op de door haar den 5 October jl. in de cellulaire gevangenis te Rotterdam afgelegde verklaring, den 7 November jl. bij brief, vervat in zoodanige termen, als hem gepast voorkwamen, aan Mevr. Bulkley heeft te kennen gegeven, dat hij, tengevolge van het "door haar ingediend adres, voor altijd ophield, haar raadsman te zijn.
4/12/1886
zondag 23 januari 2011
Geen termen
De Bulkley-quaestie schijnt opnieuw te moeten ontbranden.
Onder dagteekening Scheveningen 18 November, is bij de Tweede Kamer een adres ingekomen van «Maria Catharina Bekking, weduwe van den Heer Robert Ward Bulklev.. Twee dingen wenscht ze. Zij heeft gehoord dat er een Koninklijk besluit tot kwijtschelding van haar verderen straftijd bestaat en vraagt nu de tusschenkomst van de Kamer om een afschrift er van.
Aan den Minister van Justitie verzocht zij dit reeds, doch deze vond geen termen er toe.
Verder heeft zij in de gevangenis, op aanraden van haren rechtsgeleerden raadsman, eene Verklaring geteekend van dezen inhoud: »lk ondergeteekende Maria Catharina Bekking, weduwe van den heer Robert Ward Bulkley, wonende te s-Gravenhage, beloof en verbind mij plechtig, om, wanneer ik mijn vrijheid mocht wederkrijgen, op geenerlei wijze eenige poging hoe ook genaamd aan te wenden om de kinderen van Mr. Hoek te Apeldoorn onder mij te krijgen, mij speciaal daarbij verbindende, om, zoolang genoemde Heer daar verblijft, nimmer te Apeldoorn of omstreken te komen.« Zoolang die verklaring bestaat zal zij er zich naar gedragen, maar zij is tot inzicht gekomen, dat die niet rechtvaardig is en roept nu de tusschenkomst van de Kamer in om die verklaring terug te ontvangen. Ook hiervoor had zy zicb tot den Minister gewend, en hetzelfde antwoord van «geen termen, gekregen.
22/11/1886
Onder dagteekening Scheveningen 18 November, is bij de Tweede Kamer een adres ingekomen van «Maria Catharina Bekking, weduwe van den Heer Robert Ward Bulklev.. Twee dingen wenscht ze. Zij heeft gehoord dat er een Koninklijk besluit tot kwijtschelding van haar verderen straftijd bestaat en vraagt nu de tusschenkomst van de Kamer om een afschrift er van.
Aan den Minister van Justitie verzocht zij dit reeds, doch deze vond geen termen er toe.
Verder heeft zij in de gevangenis, op aanraden van haren rechtsgeleerden raadsman, eene Verklaring geteekend van dezen inhoud: »lk ondergeteekende Maria Catharina Bekking, weduwe van den heer Robert Ward Bulkley, wonende te s-Gravenhage, beloof en verbind mij plechtig, om, wanneer ik mijn vrijheid mocht wederkrijgen, op geenerlei wijze eenige poging hoe ook genaamd aan te wenden om de kinderen van Mr. Hoek te Apeldoorn onder mij te krijgen, mij speciaal daarbij verbindende, om, zoolang genoemde Heer daar verblijft, nimmer te Apeldoorn of omstreken te komen.« Zoolang die verklaring bestaat zal zij er zich naar gedragen, maar zij is tot inzicht gekomen, dat die niet rechtvaardig is en roept nu de tusschenkomst van de Kamer in om die verklaring terug te ontvangen. Ook hiervoor had zy zicb tot den Minister gewend, en hetzelfde antwoord van «geen termen, gekregen.
22/11/1886
Onbillijk
Op een verzoek van mevr. Bulkley, om de bekende, door haar onderteekende verklaring terug te geven en haar daardoor vrij te maken van eene belofte, waardoor zij zich zedelijk gebonden rekent, maar die zij onbillijk en voor nakoming niet vatbaar acht, is naar het Vaderland verneemt door den minister van justitie afwijzend beschikt.
21/11/1886
21/11/1886
zaterdag 22 januari 2011
De kroniekschrijver
Volgens den haagschen kroniekschrijver van de N. Gr. Ct. heeft mevrouw Bulkley, van haar ziekten hersteld, protest aangeteekend tegen de wijze waarop de minister haar in oogenblikken, waarin zij elke verbintenis zou hebben aangegaan om uit den kerker te geraken, afstand heeft laten doen van haar wettige rechten. Zij heeft den minister bij brief doen weten, dat zij zich niet gehouden acht door de haar afgedwongen verbintenis. En daarom is er dan ook nu sprake van, dat zij niet naar Arnhem zal vertrekken, maar zich te Apeldoorn zal vestigen, om steeds in de nabijheid harer kleinkinderen te blijven.
18/11/1886
18/11/1886
woensdag 19 januari 2011
De gebruikelijke weg
't Dreigt meer en meer de gebruikelijke weg te worden, om, als veroordeelden in de gevangenis kwijnen of ernstig ziek zgn , Z. M. den Koning gratie te verzoeken. Zooals, het bericht van het Utr. DM. betreffende de ziekte der moordenares Jeanne Lorette, te Arnhem gekerkerd , deed verwachten , vernam het Handelsblad reeds dat onze stadgenoot de heer mr Ph. A. Haas Az. een request om gratie van verdere straftijd te haren behoeve heeft ingediend.
Nu voor mevrouw Bulkley en — zooals een der bladen naar aanleiding van haar invrijheidstelling herinnerde — ook voor een der inbrekers Lavertu op denzelfden grond het koninklijk prerogatief van het verleenen van gratie is toegepast, schijnt men te meenen, dat de interesante Jeanne daarin wel mag deelen.
Wij hebben hiertegen bedenkingen van tweeërlei aard. Vooreerst zijn de misdrijven, waarvoor mevrouw Bulkley on Lavertu werden veroordeeld, ofschoon ernstig, veel minder zwaar als dat, waaraan Jeanne Lorette, na een onzedelijk leven, zich schuldig maakte.
Ten anderen, waar moet het in 's hemelsnaam heen, als men op dien weg voortgaat? Zoo de ziekenverpleging in de gevangenis niet naar behooren kan geschieden — wat, bij de tegenwoordige inrichting der boevenpaleizen, een wonder zou mogen heeten —, waarom dan niet in een onzer steden, de gezondst gelegene natuurlijk, voor de zieke misdadigers een gasthuis opgericht, ten volle beantwoordende aan de eischen, welke deze beklagenswaardige kostgangers van den Staat — eigenlijk allen zieken , naar meening der hedendaagsche niet-christelijke phielantropie — kunnen stellen? Voor onderwijs en gevangenisweien zijn reeds zooveel millioenen verspild, dat het waarlijk op een half of een heel millioentje meer voor een dergelijke inrichting niet aan zal komen. (Tijd.)
Naar men aan het D. v. Ned. mededeelt, zal mevr. Bulkley zich metterwoon to Arnhem vestigen.
14/11/1886
Nu voor mevrouw Bulkley en — zooals een der bladen naar aanleiding van haar invrijheidstelling herinnerde — ook voor een der inbrekers Lavertu op denzelfden grond het koninklijk prerogatief van het verleenen van gratie is toegepast, schijnt men te meenen, dat de interesante Jeanne daarin wel mag deelen.
Wij hebben hiertegen bedenkingen van tweeërlei aard. Vooreerst zijn de misdrijven, waarvoor mevrouw Bulkley on Lavertu werden veroordeeld, ofschoon ernstig, veel minder zwaar als dat, waaraan Jeanne Lorette, na een onzedelijk leven, zich schuldig maakte.
Ten anderen, waar moet het in 's hemelsnaam heen, als men op dien weg voortgaat? Zoo de ziekenverpleging in de gevangenis niet naar behooren kan geschieden — wat, bij de tegenwoordige inrichting der boevenpaleizen, een wonder zou mogen heeten —, waarom dan niet in een onzer steden, de gezondst gelegene natuurlijk, voor de zieke misdadigers een gasthuis opgericht, ten volle beantwoordende aan de eischen, welke deze beklagenswaardige kostgangers van den Staat — eigenlijk allen zieken , naar meening der hedendaagsche niet-christelijke phielantropie — kunnen stellen? Voor onderwijs en gevangenisweien zijn reeds zooveel millioenen verspild, dat het waarlijk op een half of een heel millioentje meer voor een dergelijke inrichting niet aan zal komen. (Tijd.)
Naar men aan het D. v. Ned. mededeelt, zal mevr. Bulkley zich metterwoon to Arnhem vestigen.
14/11/1886
zondag 16 januari 2011
Adres
De Tweede Kamer heeft heden de inlichting der Regeering op het adres van Mevr. Bulkley (zie 3e blad) aangenomen voor kennisgeving, daar deze zaak van zelf bij Hoofdstuk Justitie ter sprake zal komen.
1/12/1886
Bij de Tweede Kamer is heden het rapport der commissie voor het analytisch verslag ingediend. Het zal uitsluitend voor de leden worden gedrukt en later aan de orde gesteld.
Het algemeen debat over Hoofdstuk Justitie is daarna voortgezet. De Heer Van Osenbruggen bestreed de circulaire betreffende de toepassing van het stelsel van water en brood.
De heeren De Meijier en Van dei- Kaay drongen aan op verzachting van de bepalingen vau het Kon. besluit, betreflende de toepassing van straf in gevangenissen.
De Heer De Ranitz bestreed de circulaire omtrent het ingaan van gevangenisstraf.
De Heer Hartogh drong aan op vereenvoudiging van het procesrecht, speciaal op invoering van het appèl voor zaken tusschen ƒ 200 en ƒ 400. Voorts, onder afkeuring van bet adres der Wed. Bulkley en bet niet houden harer belofte, kwam hij op tegen het verleenen iv de laatste tijdeu .van gratie als gunst. Voorwaardelijk gratie benadeelde bovendien bet prestige van het gezag.
3/12/2010
1/12/1886
Bij de Tweede Kamer is heden het rapport der commissie voor het analytisch verslag ingediend. Het zal uitsluitend voor de leden worden gedrukt en later aan de orde gesteld.
Het algemeen debat over Hoofdstuk Justitie is daarna voortgezet. De Heer Van Osenbruggen bestreed de circulaire betreffende de toepassing van het stelsel van water en brood.
De heeren De Meijier en Van dei- Kaay drongen aan op verzachting van de bepalingen vau het Kon. besluit, betreflende de toepassing van straf in gevangenissen.
De Heer De Ranitz bestreed de circulaire omtrent het ingaan van gevangenisstraf.
De Heer Hartogh drong aan op vereenvoudiging van het procesrecht, speciaal op invoering van het appèl voor zaken tusschen ƒ 200 en ƒ 400. Voorts, onder afkeuring van bet adres der Wed. Bulkley en bet niet houden harer belofte, kwam hij op tegen het verleenen iv de laatste tijdeu .van gratie als gunst. Voorwaardelijk gratie benadeelde bovendien bet prestige van het gezag.
3/12/2010
zaterdag 15 januari 2011
De Bulkley-quaestie
De Bulkley-quaestie schijnt opnieuw te moeten ontbranden.
Onder dagteekening Scheveningen 18 November, is bij de Tweede Kamer een adres ingekomen van «Maria Catharina Bekking, weduwe van den Heer Robert Ward Bulkley. Twee dingen wenscht ze.
Zij heeft gehoord dat er een Koninklijk besluit tot kwijtschelding van haar verderen straftijd bestaat en vraagt nu de tusschenkomst van de Kamer om een afschrift er van.
Aan den Minister van Justitie verzocht zij dit reeds, doch deze vond geen termen er toe.
Verder heeft zij in de gevangenis, op aanraden van haren rechtsgeleerden raadsman, eene Verklaring geteekend van dezen inhoud: »lk ondergeteekende Maria Catharina Bekking, weduwe van den heer Robert Ward Bulkley, wonende te s-Gravenhage, beloof en verbind mij plechtig, om, wanneer ik mijn vrijheid mocht wederkrijgen, op geenerlei wijze eenige poging hoe ook genaamd aan te wenden omde kinderen van Mr. Hoek te Apeldoorn onder mij te krijgen, mij speciaal daarbij verbindende, om, zoolang genoemde Heer daar verblijft, nimmer te Apeldoorn of omstreken te komen.
Zoolang die verklaring bestaat zal zij er zich naar gedragen, maar zij is tot inzicht gekomen, dat die niet rechtvaardig is en roept nu de tusschenkomst van de Kamer in om die verklaring terug te ontvangen.
Ook hiervoor had zy zich tot den Minister gewend, en hetzelfde antwoord van geen termen, gekregen.
22/11/1886
Onder dagteekening Scheveningen 18 November, is bij de Tweede Kamer een adres ingekomen van «Maria Catharina Bekking, weduwe van den Heer Robert Ward Bulkley. Twee dingen wenscht ze.
Zij heeft gehoord dat er een Koninklijk besluit tot kwijtschelding van haar verderen straftijd bestaat en vraagt nu de tusschenkomst van de Kamer om een afschrift er van.
Aan den Minister van Justitie verzocht zij dit reeds, doch deze vond geen termen er toe.
Verder heeft zij in de gevangenis, op aanraden van haren rechtsgeleerden raadsman, eene Verklaring geteekend van dezen inhoud: »lk ondergeteekende Maria Catharina Bekking, weduwe van den heer Robert Ward Bulkley, wonende te s-Gravenhage, beloof en verbind mij plechtig, om, wanneer ik mijn vrijheid mocht wederkrijgen, op geenerlei wijze eenige poging hoe ook genaamd aan te wenden omde kinderen van Mr. Hoek te Apeldoorn onder mij te krijgen, mij speciaal daarbij verbindende, om, zoolang genoemde Heer daar verblijft, nimmer te Apeldoorn of omstreken te komen.
Zoolang die verklaring bestaat zal zij er zich naar gedragen, maar zij is tot inzicht gekomen, dat die niet rechtvaardig is en roept nu de tusschenkomst van de Kamer in om die verklaring terug te ontvangen.
Ook hiervoor had zy zich tot den Minister gewend, en hetzelfde antwoord van geen termen, gekregen.
22/11/1886
woensdag 12 januari 2011
Mr. A. M. van Stipriaan Luiscius
De advocaat van Mevr. Bulkley, Mr. A. M. van Stipriaan Luiscius, heeft in een schrijven aan den Minister van Justitie doen uitkomen dat het denkbeeld van het opstellen van de bekende verklaring van Mevr. Bulkley, niet van hem, maar van den Minister uitgegaan is.
Hij heeft wel de verklaring opgesteld, maar den inhoud drukte des Ministers verlangen uit, — een verlangen dat hem trouwens zeer gemotiveerd voorkomt.
25/10/1886
Hij heeft wel de verklaring opgesteld, maar den inhoud drukte des Ministers verlangen uit, — een verlangen dat hem trouwens zeer gemotiveerd voorkomt.
25/10/1886
zondag 9 januari 2011
Siciliaanschen rooverhoofdman
Naar aanleiding van een verhaal, dat dezer dagen in een deel der pers de ronde deed, over de geschiedenis der aan mevr. Bulkley' verleende gratie en de voorwaarde, die haar daarbij zoude zijn gesteld, deelt men aan Het Vad. van bevoegde zijde mede, dat het initiatief in deze van den Minister is uitgegaan.
Eerst toen het besluit door Z. M. den Koning geteekend was, heeft de Minister met den raadsman van mevr. B. gesproken, naar aanleiding van eene zinsnede van een der adressen, volgens welke de veroordeelde zou beloofd hebben zich voortaan van alle onwettige middelen ten aanzien van mr. Hoek en zijn kinderen te zullen onthouden.
De Minister verlangde zekerheid, dat die belofte zou worden gestand gedaan, maar tevens, dat ook geen andere, zij het ook wettige middelen zouden gebezigd worden; om het den Heer Hoek lastig te maken, en verzocht daarom den bekenden advocaat van mevr. B. die belofte in ontvangst te nemen en den Minister van het afleggen daarvan mededeeling te doen.
Het gevolg hiervan was, dat die advocaat naar eigen goedvinden een verklaring opstelde, die hij de veroordeelde uitnoodigde te onderteekenen, waaraan zij heeft voldaan.
Dat de Minister het, ontslag afhankelijk zou hebben gesteld van de belofte, dat mevr. B. niet meer te Apeldoorn zou komen — zoo besluit Het Vad. — is onwaar.
Dit verhaal klinkt zeker een weinig anders dan het hypersenyimenteele verhaal van onlangs, en we merken met genoegen op, dat's Konings naam er in een geheel ander verband in gemengd wordt, — maar toch is en blijft de gratie de consequentie van de ziekelijke gevoeligheid welke een deel der natie bevangen had ten aanzien van eene vrouw, die tot het beramen van maatregelen, een Siciliaanschen rooverhoofdman waardig, in staat was. We zijn nu alvast van het gejammer en de intriges af.
20/10/1886
Eerst toen het besluit door Z. M. den Koning geteekend was, heeft de Minister met den raadsman van mevr. B. gesproken, naar aanleiding van eene zinsnede van een der adressen, volgens welke de veroordeelde zou beloofd hebben zich voortaan van alle onwettige middelen ten aanzien van mr. Hoek en zijn kinderen te zullen onthouden.
De Minister verlangde zekerheid, dat die belofte zou worden gestand gedaan, maar tevens, dat ook geen andere, zij het ook wettige middelen zouden gebezigd worden; om het den Heer Hoek lastig te maken, en verzocht daarom den bekenden advocaat van mevr. B. die belofte in ontvangst te nemen en den Minister van het afleggen daarvan mededeeling te doen.
Het gevolg hiervan was, dat die advocaat naar eigen goedvinden een verklaring opstelde, die hij de veroordeelde uitnoodigde te onderteekenen, waaraan zij heeft voldaan.
Dat de Minister het, ontslag afhankelijk zou hebben gesteld van de belofte, dat mevr. B. niet meer te Apeldoorn zou komen — zoo besluit Het Vad. — is onwaar.
Dit verhaal klinkt zeker een weinig anders dan het hypersenyimenteele verhaal van onlangs, en we merken met genoegen op, dat's Konings naam er in een geheel ander verband in gemengd wordt, — maar toch is en blijft de gratie de consequentie van de ziekelijke gevoeligheid welke een deel der natie bevangen had ten aanzien van eene vrouw, die tot het beramen van maatregelen, een Siciliaanschen rooverhoofdman waardig, in staat was. We zijn nu alvast van het gejammer en de intriges af.
20/10/1886
zaterdag 8 januari 2011
Z. M. den Koning
Gemengd Nieuws
Omtrent de plotselinge invrijheidstelling van Mevr. Bulkley, door iedereen met de grootste verbazing vernomen na de bekende verklaring van den Minister omtrent zieke gevangenen en ziekenzalen, vinden wij in de Haagsche Ct. eene mededeeling, welke wij hier laten volgen, onder herinnering aan den Engelschen stelregel: the King can do no wrong «Het ontslag van den verderen straftijd van mevr. Bulkley is geheel alleen van Z. M. den Koning uitgegaan.
Toen Z. M. onlangs op zeer toevallige wijze door iemand uit's Konings onmiddellijke omgeving attent gemaakt werd op het bekende stuk in de Zutfensche Courant (ook door ons medegedeeld), waarin mevr. Bulkley's treurige toestand werd beschreven,ontgloeide Z. M. in verontwaardiging over de onkunde waarin Z.M.gelaten was.
Z. M. gevoelde diep medelijden met mevr. Bulkley en wilde, zoolang het in zyne macht stond, haren dood voorkomen.
Onmiddellijk beval Z. M. om aan den Minister van Justitie te telegrapheeren, dat Z. M. het ontslag van mevrouw lüulkley wilde teekenen.
Toen de Minister den advocaat van mevrouw Bulkley bij zich ontbood, moet Z. Exc. zijne mindere ingenomenheid met dit besluit van Z. M. den Koning zelfs op zeer duidelijke wijze, door zich min heusch en kiesch over mevrouw Bulkley uit te laten, hebben te kennen gegeven.
Alvorens Mevrouw Bulkley echter uit de gevangenis te Rotterdam werd ontslagen, werd haar een op zegel geschreven stuk voorgelegd, waarbij zij de belofte aflegde nimmer weder te Apeldoorn te zullen komen.
Mevrouw Bulkley werd medegedeeld, dat, wilde zij hare vrijheid hernemen, zij deze verklaring moest onderteekenen.
De onderteekeiiing had plaats in tegenwoordigheid van enkele getuigen.
Aan dit stuk scheen Z. Exc. de Minister van Justitie bijzondere waarde te hechten. Hij stelde er althans de uitvoering van Zr. Ms. uitdrukkelijk te kennen gege.ven wil twee dagen om uit, zoodat een tweede telegram namens Z. M. den Koning noodig was.
18/10/1886
Omtrent de plotselinge invrijheidstelling van Mevr. Bulkley, door iedereen met de grootste verbazing vernomen na de bekende verklaring van den Minister omtrent zieke gevangenen en ziekenzalen, vinden wij in de Haagsche Ct. eene mededeeling, welke wij hier laten volgen, onder herinnering aan den Engelschen stelregel: the King can do no wrong «Het ontslag van den verderen straftijd van mevr. Bulkley is geheel alleen van Z. M. den Koning uitgegaan.
Toen Z. M. onlangs op zeer toevallige wijze door iemand uit's Konings onmiddellijke omgeving attent gemaakt werd op het bekende stuk in de Zutfensche Courant (ook door ons medegedeeld), waarin mevr. Bulkley's treurige toestand werd beschreven,ontgloeide Z. M. in verontwaardiging over de onkunde waarin Z.M.gelaten was.
Z. M. gevoelde diep medelijden met mevr. Bulkley en wilde, zoolang het in zyne macht stond, haren dood voorkomen.
Onmiddellijk beval Z. M. om aan den Minister van Justitie te telegrapheeren, dat Z. M. het ontslag van mevrouw lüulkley wilde teekenen.
Toen de Minister den advocaat van mevrouw Bulkley bij zich ontbood, moet Z. Exc. zijne mindere ingenomenheid met dit besluit van Z. M. den Koning zelfs op zeer duidelijke wijze, door zich min heusch en kiesch over mevrouw Bulkley uit te laten, hebben te kennen gegeven.
Alvorens Mevrouw Bulkley echter uit de gevangenis te Rotterdam werd ontslagen, werd haar een op zegel geschreven stuk voorgelegd, waarbij zij de belofte aflegde nimmer weder te Apeldoorn te zullen komen.
Mevrouw Bulkley werd medegedeeld, dat, wilde zij hare vrijheid hernemen, zij deze verklaring moest onderteekenen.
De onderteekeiiing had plaats in tegenwoordigheid van enkele getuigen.
Aan dit stuk scheen Z. Exc. de Minister van Justitie bijzondere waarde te hechten. Hij stelde er althans de uitvoering van Zr. Ms. uitdrukkelijk te kennen gege.ven wil twee dagen om uit, zoodat een tweede telegram namens Z. M. den Koning noodig was.
18/10/1886
vrijdag 7 januari 2011
Victoriahotel
Gemengd Nieuws.
Mevr. Bulkley is reeds Dinsdagavond uit de cel. gevangenis te Rotterdam ontslagen, doch in zoodanigen ziektetoestand, dat zij niet naar haar woning in Den Haag kon worden vervoerd. Zij werd voorloopig naar het Victoria- Hotel te Rotterdam gebracht en is Woensdagavond van daar op hare villa te Scheveningen teruggekeerd.
9 0ktober 1886
Abonneren op:
Posts (Atom)