woensdag 24 november 2010

Terugblik

Gisteren had — zooals wij reeds meldden — de uitspraak in zake Bulkley, voor het Gerechtshof te Arnhem plaats.

De Arnh. Cl. meldt nader, dat alleen Kloppers ter terechtzitting tegenwoordig was. Zoowel voor het feitelijk gedeelte, als voor de qualificatie der- feiten, vereenigde zich het Hof, behoudens enkele wijzigingen, met het vonnis door de Rechtbank te Arnhem gewezen. Uitvoerig omschreef het arrest het geweld dat des avonds bij de woning van den Heer Hoek was gepleegd en dat volgens het arrest niet als een op zichzelf staande handeling mag worden aangemerkt, maar in verband moet worden gebracht met het misdrijf, dat door de drie beklaagden was beraamd.
Ook het bewijs omtrent den leefiijd der ontvoerde kinderen werd door het arrest nader uit de geboorteakten dier kinderen aangevuld. Een der feiten aan de derde beklaagde ten laste gelegd: het overgeven van een zakje peper, achtte bet arrest niet wettig en overtuigend bewezen en sprak haar mitsdien van dat eene feit vrij. Ook met de qualificatie, door de rechtbank aan de ten laste gelegde feiten gegeven, vereenfgde zich het Hof, zij het dan ook met eenigszins andere motieven. Bij de drie beklaagden bestond de intentie om zich van de kinderen van den Heer Hoek meester te maken; artikel 2 C. P. is hier van toepassing, het uiterlijk bedrijf is hier voldoende gebleken, evenzoo van een begin van uitvoering, — het binnentreden van het huis van Mr. Hoek en het ter hand stellen van een brief aan dezen laatste, zgn handelingen die geen voorbereidingshandelingen meer zijn, maar reeds het karakter van uitvoeringshandelingen hebben aangenomen. Door omstandigheden, van des daders wil onafhankelijk, is de volvoering van het delict achterwege gebleven; er is dus strafbare poging tot het delict van art. 35i C. P., ontvoering van minderjarigen. Ook ten aanzien van de verhouding tusschen de drie beklaagden onderling, vereenigde zich het arrest met het door de Rechtbank uitgesproken vonnis: de eerste en tweede beklaagden zijn hoofddaders, de derde beklaagde, juffrouw Schlingemann, is mededader-*. Dientengevolge deed het Hof het ingestelde appèl te niet. bevestigde het vonnis a quo, met eenige wijziging — waarop wij hierboven reeds wezen — en veroordeelde de drie beklaagden tot dezelfde straf als door de Rechtbank werd opgelegd: mevrouw Bulkley tot 18 maanden, Kloppers tot een jaar en juffrouw Schlingemann tot 45 dagen correctioneele gevangenisstraf, in eenzame opsluiting te ondergaan, en solidair in de kosten van het geding. Tot inwilliging van het incidenteele requisitoir van den procureur-generaal, om tegen mevrouw Bulkley een bevel van gevangenneming af te geven, meende het Hof geen termen te kunnen vinden, zoodat zij op vrije voeten blijft.

Uitspraak

Het Gerechtshof te Arnhem heeft in de zaak tegen mevr. Bulkley c. s. het vonnis der rechtbank aldaar, waarbij mevr. Bulkley tot 18 maanden, Kloppers tot 1 jaar en mej. Schlingeman n tot 45 dagen celstraf veroordeeld werden, bevestigd.
De eisch tot onmiddellijke inhechtenisstelling van mevr. Bulkley is afgewezen.

zaterdag 20 november 2010

Woensdag

Woensdag. De terechtzitting is heden te 11 uren hervat. De Proc.-Gen. krijgt het woord en brengt hulde aan de talenten van pleiters; de verdediging bestrijdt het bewijs, en wel ten ln van het geweld. Wel zou dit gepleegd zijn, maar uitgelokt door Noordhoff, die met Hoek in worsteling is geraakt. Dit is niet juist, want Noordhoff heeft den brief overgegeven en anderen zijn toegesechoten om Hoek aan te vallen.
Dit moet Theunissen geweest zijn.De worsteling, die hierop volgde, diende om den last tot ontvoering uit te voeren, niet om Noordhotf te ontzetten. De verdediger van de derde beklaagde beweert ook dat het bewijs tegen Mej. Schlingemann ontbreekt. Hier bestaat echter eene bekentenis, die door getuigen en feiten wordt bevestigd, zoodat feitelijk het bewijs der mededaderschap is bewezen door haar reis in gezelschap van Kloppers naar Engeland en de daar gepleegde handeling.
Verschillende kwitantiën toonen bovendien aan, dat Mej. S. met K. in Engeland is geweest met het bepaalde doel.
De verdediger betwijfelt of Mej. S. wel peper heeft gegeven. Spreker herinnert echter, dat Mej. S. wist, dat peper in het bewuste zakje was.
Ook aan het knikken met het hoofd hecht de verdediger geen waarde.
Ik vermeen echter, dat haar geheele manier van doen wel degelijk bewees, dat zij geheel op de hoogte was van alles en daaraan haar goedkeuring hechtte.
De verdediging releveerde dat de handlangers zoo zeer ;onder den indruk der politie waren, dat zelfs de burgemeester hun logies bezorgde. Dat is niet zoo. Die menschen stonden in den nacht hulpeloos; ze vroegen naar een onderkomen ; dit is hun gewezen, en zij hebben er voor eigen rekening gebruik van gemaakt. De verdediger was van oordeel, dat ondeugdelijke middelen hier niets te beteekenen hadden, en men de theorie als in Duitschland niet moest volgen. Edel achtbare heeren! ik denk er niet over de Duitsche theorie te volgen.
Ik heb aangetoond hoe ver men in Duitschland hiermede gaat, doch heb een andere theorie beschouwd, namelyk die over de relatieve onmogelijkheid.
De verdediger van de derde beklaagde heeft op aangename wijze herinnerd, dat in Nederland onder toezicht van politie geen misdaad kan plaats hebben. Maar hij verzuimde op te merken, dat die afhankelijkheid van de politie niet zoo groot was of., ze hadden, verleidt door het geld, wel degelijk Kloppers kunnen gaan bijstaan, terwijl ook Kloppers zelf, als bij maar moed genoeg had gehad, onder deze omstandigheden naar binnen had kunnen gaan. De verdediging zegt: Er kan geen begin van uitvoering hebben plaats gehad, en vooral Mr. Caroli trachtte dit in uitgebreide beschouwingen aan te toonen, ik beweer echter, dat het commcncement de l'exécution hier noodig was en werkelijk bestond. Dat déplacement begonnen was, door het binnengaan der woning, beweerde ik, evenzeer als dat alle elementen aanwezig waren om het begin der uitvoering daar to Stellen, en ik vind mijne bevestiging voor de juistheid dezer bewering in het betoog van Ortolan, welk betoog spr. citeert. "

Nog een opmerking op juridiek gebied, en wel: men heeft gezegd als geweld gepleegd is, dan is dit op den vader, maar niet op de kinderen gepleegd. Deze theorie,Mijne Heeren, is geheel in strijd met de leer der bekwaamste schrijvers, van wien spr. enkele aanhalingen mededeelt. Bovendien ernstig, ruw geweld is niet noodig; de minste daad van geweld is voldoende.

De verdediger van eerste bekl. heeft van Mevr. Bulkley een geheel ander tafereel opgehangen dan dit door my gedaan is; ik heb beweerd dat Mevr. B. niet tehuis behoorde op het voetstuk van waarheidsliefde, en ik heb aangetoond dat zij niet in allen deele geloofwaardig was. De onbekende, zegt de verdediger, bestaat.
Ik twijfel niet aan de waarheidsliefde van Mr. Cappelle, maar ik ben overtuigd dat de verdediger de dupe is van de talenten waarover Mevr. Bulkley schijnt te kunnen beschikken, en boud'mij overtuigd dat die onbekende niet bestaat.
Ik zou hem persoonlijk moeten hebben gesproken om aan zijn bestaan te gelooven. Mr. Vitringa heeft gezegd dat Mej. S. in een brief aan hem verklaart volgens eigen wil te hebben gehandeld. Ik geloof dat dit in den brief heeft gestaan, maar niet dat Mej. S. hier de waarheid zei. Ook zij is gezwicht voor de talenten van Mevrouw Bulkley. De verdediger Mr. Cappelle hecht geen waarde aan het getuigenis van de bewuste baker, omdat zij babbelzuchtig is; maar hij vergat daarbij te bedenken dat tusschen babbelzuchtig en leugenachtig een groot verschil hestaat, en dit laatste is ons niet gebleken. Ook aan het getuigenis van mevr. Moll blijft spr. groote waarde hechten. — zegt hij — en ik blijf nog op dit oogenblik overtuigd, dat de verhouding tusschen mevrouw Bulkley en haar dochter niet zoo heel goed was.
De reden van de minder goede verstandhouding tusschen Hoek en schoonmoeder is naar gissing, dat Mevr. B. zich wat te veel met zyne huishouding bemoeide. Waar wij gissen, weten wij niet bepaald wie, H. of Mevr.B., de oorzaak van deze verkoeling is. Dat het de wensch der dochter zou zijn dat Mevr. B. de zorg voor de kinderen zou opzich nemen, is niet zoo. Ik beroep mij hiertoe op het getuigenis van gisteren van Dr. H. de Jongh. De verdediger van de 3e bekl. heeft, om Hoek te kenschetsen, gewezen op de bekende uitdrukking over zijn vader.
Die uitdrukking keuren we allen af, maar we houden rekening met alle omstandigheden en met de verhouding tusschen vader en zoon Hoek, ook na liet eerste geding te 's-Gravenhage, waarbij de vader tegen den zoon heeft getuigd.
De zoon heeft toen niet willen getuigen tegen zijn schoonmoeder, maar de vader heeft toen de verhouding tusschen zijn zoon en Mevr. Hoek slecht genoemd, waarvan Hoek de oorzaak zou zijn. Welnu ook over de bewuste uitdrukking van Mr. Hoek, zegge ik den verdediger na: »Tout savoir c'est tout pardonner«.
Bovendien, nooit had Mevr. B. de tijding van het sterven van den vader moeten brengen. Zij heeft die afkeurenswaardige uitdrukking uitgelokt. Mr. Vitringa heeft gezegd: het misdrijf was zoo erg niet, want men zou de kinderen goed hebben gedaan. Dit nu is niet het feit; zij heeft die kinderen aan hun vader willen ontrukken, en ik heb gezegd: dat getuigt niet van zuivere liefde, vooral niet door de wijze waarop zij dit, midden in den nacht, heeft willen doen. Zij kon goed voor de kinderen zijn geweest na de ontvoering, maar het vaderlijk huis zou zij aan die kinderen hebben ontnomen .
Zij zou hen bebben onttrokken aan de liefde van den vader, en dit maakt de zaak ernstig en ruw — daarom heb ik tegen Mevr. B. een zware straf geëischt. Ik voeg hierbij Edelgr- Achtb. Heeren! dat ik destijds de persoon ben geweest, die heb voorgesteld Mevr. B. op grond van haar gezondheid te ontslaan uit de gevangenis, thans is zy niet meer ziek en concludeer ik dat het u moge behagen een bevel te-geven tot voorloopige gevangenneming van Mevr. B.: hetzij nu, hetzij nadat ge in raadkamer zult zijn vergaderd geweest. Mr. Cappelle krijgt het woord. Ik ben — zegt hij — evenals ieder, die mevr. B. lief heeft, onder den indruk vau het slot van het requisitoir van den Proc.-Gen.; ik zal beginnen met de juridieke quaestie, waarover de drie verdedigers bet allen eens zijn, behoudens een gering verschil van opinie tusschen Mr. Caroli en mij, over de ondeugdelijke middelen. Er behoort m. i. onderscheid gemaakt te worden tusschen voorbereiding en uitvoering; en alles wat mijn beklaagde kan ten laste worden gelegd, valt onder het eerste en dus onder straffeloosheid.
De middelen, die niet tot het doel kunnen leiden, zijn voorts geen deugdelijke. Een werktuig, hier het achttal mannen dat geen misdrijf wilde uitvoeren, kan tot geen strafbaarheid voeren. Ten 3de herinner ik, dat al deze menschen voor een misdrijf waren aangewezen, doch zich voornamen dit niet uit te voeren. Voorts moet bestaan een begin van uitvoering van het misdrijf; niet begin van uitvoering van het voornemen. Was hier begin van uitvoering van dit misdrijf? Neen, M.H.! dan was bepaald noodig geweldpleging tegen de kinderen; elk ander geweld staat met het misdrijf niet in verband. Over de leer van Ortolan, door den proc.-gen. geciteerd, verschil ik met Z.E.G. Achtb., en ik heb mij verwonderd over zijne gevolgtrekking. Spr. ontleedt die leer en verdedigt nader zijne opvatting daarvan. (Zie verder hierachter.)
Woensdag. Ten slotte — zegt Mr. van Cappelle — heeft' Dr. Thijssen nog onlangs verklaard, dat zij verkeert in precaire toestand en een gelegaliseerd bewijs van Dr. de Jongh toont aan dat opsluiting voor Mevr. B. zeer ten nadeele voor haar gezondheid zal wezen. Ik zie met vertrouwen de beslissing van uw Hof tegemoet.

De zitting wordt hierop gedurende een half uur geschorst. Mevr. Bulkley is zeer zenuwachtig.

Te ongeveer twee uren wordt de zitting hervat en het woord gegeven aan Mr. Caroli. Spr. zal in zijn dupliek kort zijn en alleen de feitelijke bewering van het 0- M. weerleggen. Als ik het geweld op nieuw bespreek, zal blijken dat de ambt. van het Openb. Min. met diplomatieke kracht andere dan de juiste waarde aan de feiten toekent. Ik herhaal dat volgens art. 354 C. P., de violentie het karakter der ontvoering moet hebben. Het 0. M. beweert dat dit zoo is, doch kan er geen bewijs voor aanvoeren. Pleiter tracht hiervan echter het tegenbewijs te leveren, o. a. uit de verklaring van Mr. Hoek, die bekend is en vermeld slaat in proces-akte 31, terwijl uit de verklaring van Wolff blijkt, dat hij, niet Theunissen, is toegeschoten. (proces-akte 39). Ik herhaal, er is ambtseedig verklaard, dat elk geweld gepleegd is om Noordhoff te ontzetten, niet om te ontvoeren.
Het is wel mogelijk dat de bedoelingen in Amsterdam nog waren om het bewuste plan uit te voeren, maar bewezen is dit niet, want Wollf heeft direct verklaard dat alle edele handlangers beloofd hadden te zullen doen wat de politie wilde. Na het gezegde in eerste instantie heb ik niets meer ten nadeele van de politie gezegd en jegens den comm. van pol. heb ik zelf amendehonorable gemaakt, en met leedwezen vermm ik, dat het 0. M. de handeling der justitie heeft herinnerd, en nu herhaal ik: ook de politie wist genoegzaam zeker wat het doel was van den tocht naar Apeldoorn. De verklaringen van sommige politiegetuigen zijn wel eens met elkaar in strijd, en ik releveer dat de houding van Noordhoff in deze voor het Hof akelig was. Ik merk ten slotte op dat, mocht uw Hof de cliënten strafschuldig achten, zij dan toch alleszins de meeste clementie verdienen, omdat er onedele middelen tegen hen zijn aangewend.

»De Proc.-Gen. heeft in het binnengaan van het huis van Mr. Hoek déplacement gezien, maar ik beweer, dat al ware er déplacement aanwezig geweest, die dan toch déplacement van den vader, "niet van de kinderen was.
Bovendien, Noordhoff heeft de deur geopend en die heeft toch geen plan tot ontvoering van de kinderen gehad.
Spr. brengt het Hof eene passage uit Biending's schrijven onder de aandacht over de wijze waarop deze expeditie heeft plaats gehad, waarin B. de houding der politie afkeurt, in strijd met het 0. M., dat hare daden talentvol acht. «Eindelijk houd ik mij overtuigd, dat uw Hof eene beslissing zal nemen boven de partijen, van 0. M. zoowel als verdedigingen persisteer bij mijne conclusie tot vrijspraak.»

Hierna wordt het woord verleend aan Mr. Vitringa, die in eene beschouwing treedt over het verleden en het heden betreffende drie personen, den Proc. Gener., den adv. Vitringa en de derde, Mej. Schlingemann, die als beklaagde in deze terechtzitting aanwezig is en algemeene deelneming en medelijden verdient.
Doch ter zake releveert Spr. wat hij gisteren mededeelde en waarbij hij blijft, vooral ook omtrent het bewijs jegens Mej. Schlingemann, inzonderheid betreffende het overgeven van het zakje peper en hare houding op den avond van 29 Sept. »Ik houd mij overtuigd, dat geen bewijs tegen mej. S. bestaat, dat gij ze dus niet zult straffen, en bovendien niet, omdat ge rekening zult houden met de omstandigheden waarin juffrouw Schlingemann leefde, zooals ik reeds in eerste instantie heb medegedeeld.» De Voorzitter vraagt aan beklaagden of zij nog 'iets te zeggen hebben. Alleen mevr. Bulklv erkent niet goed gehandeld te hebben, doch alles te hebben gedaan uit liefde voor de kinderen.

Aanstaanden Dinsdag uitspraak, zoowel over het hoofdiequisitoir als over het incidenteele requisitoir. De zitting wordt daarna gestoten.

zaterdag 13 november 2010

Dinsdag vervolg.

Vervolg.
De getuigenis van de achtenswaardigen doctor de Jong uit Den Haag bevestigt - zoo vervolgt den verdediger Mr.Capelle tevens de gunstige verhouding tusschen Mevrouw H. en Mevrouw B.wat zegt Mr Hoek Wij waren beide op de kamer en zagen met welk een slangenblik zij naar de kindere keek. Marie zeide Gij zult ze niet hebben dat verhaal van Mr.Hoek is onwaar. Mevr.Hoek dacht niet aan haar graf die dag en Hoek weet dat het oog der grootmoeder steeds gewaakt heeft en zal blijven waken over het geluk zijner kinderen De verklaringen der huishoudster oordeel ik van geringe waarde.
Zij heeft verklaard zich levendig te lierinneren, dal de oude Heer Hoek tot haar heeft gezegd: »ik heb geen verachtelijker vrouw gekend dan gij zijt,« en die vrouw zal ons omtrent de moreele opvoeding der kinderen inlichten ? Ik zou u kunnen aantoonen, wat een achtenswaardige vrouw Mevr. Bulkley is; herinner u o. a. de verklaring op gisteren van Dr. De Jong, die 20 jaren bij de familie Bulkley practiseerde, en die verklaringen zou ik kunnen aanvullen met nog oneindige meerderen. Een dezer slechts.' Het getuigenis van een 80-jarig grijsaard, den Heer Derné Lisard, van wien hij een brief over Mevr. B. voorleest, waarin hij o. a. zegt haar reeds 30 jaar te hebben gekend als een edele vrouw, die zijn medelijslen ten volle verdient en die tot eer strekt voor Nederland. Wat zegt men van Mr. Hoek, die zwart op wit heeft verklaard dat hij zijn mamaatje liefhad en die haar kort na den dood zijner vrouw als eene bedelares van de deur joeg ?
Dr. v. Royen heeft gisteren gezegd, dat hij die slechte verhouding van Hoek toeschreef aan de omstandigheid dat Mevr. B. te veel lekkers gaf aan de kinderen.
Is dit de reden om die vrouw de deur te wijzen ? En hoe qualificeert men de handelingen van Hoek, die gezegd heeft na den dood van mevr. Hoek niet gaarne meer iets van haar aan te nemen, doch die van haar wel ƒlOO,OOO ter leen vroeg en verkreeg. De sluier over den dood van mevr. Hoek zal wel niet opgeheven worden, maar zeker is het, dat Hoek dat sterven onwaar heeft voorgesteld, dat zekere vermoedens bij Mevr. Bulkley rezen en zij niets liever ging wenschen dan haar kleinkinderen in veiligheid te brengen.
Hoe de vrouw, op wier beeld geen enkele smet is te werpen, tot zulk een misdaad is kunnen komen? Een verstandig hoofd en een liefdevol hart hebben haar tot wanhoop gebracht. Een Engelschman, aan wien Hoek zeker niet zonder huivering zal denken, schreef dezer dagen eenige gevoelvolle woorden aan Mevr. B, die haar gisteren en heden tot troost zijn geweest.
We komen even op den onbekende terug, die gebruikt is om de onwaarheid van Mevr. Bulkley's beweringen le constateeren.
Die onbekende bestaat en heeft met mij in correspondentie gestaan; misschien heft hij spoedig zijn incognito op, waarna de Justitie zich schamen zal over haar gebrek aan scherpzinnigheid en Mevr. B. zal dankbaar zijn.
Ik deel u dit mede met de hand op het hart en de liefde voor waarheid.
Is de daad van Mevr. B. nu goed te keuren ? Allerminst, maar alles weten is alles vergeven. Ik huiver bij de gedachte aan het lot dat Hoek had kunnen treffen.
Maar ik voeg er bij: niemand als Hoek weet beter dat dergelijke onzinnige roekeloosheid nooit zou kunnen gelukken in Nederland.
Wie zal niet huiveren bij een andere gedachte, dat de kinderen van de te vroeg gestorven jonge vrouw worden vervreemd van haar, die hen lief heeft.
Gedachtig aan de woorden: de mensch ziet de daad maar God de omstandigheden; oordeel niet opdat gij niet geoordeeld wordt, sluit ik mijn rede. Ik heb gezegd. De zitting wordt na de pauze hervat en het woord gegeven aan Mr. Caroli.
Aan mij — zegt hij — is door mijne collega's de eervolle taak opgedragen het juridiek gedeelte te behandelen en een lans te breken met den Procureur-Generaal, die hulde verdient als goed jurist, maar ook als goed diplomaat.
Vooreerst zal ik de feiten uiteenzetten. Mevrouw B. stelt zich in verbinding met Kloppers, die zich in verbinding stelt met 8 man uit Amsterdam, waaronder, buiten zijn weten, twee politiemannen waren. De 6 handlangers hebben bekend reeds te Amsterdam te hebben geweten, dat zij geestverwanten zijn van de politie.
Ik vestig in hoofdzaak uw aandacht op dit punt, want in Raadkamer is uitgemaakt, dat de 6 man eerst kort te voren met de aanwezigheid van de politie bekend waren geweest.
Uit het onderzoek is gebleken dat zij dit reeds lang wisten. Zij hebben beloofd, volgens den rechercheur Wolff, niet tegen de wet te zullen handelen, maar de bevelen van politie te zullen volgen. De 6 sjouwerliedcn hebben dit ook pertinent ter terechtzitting verklaard.
Ik wijs op een omstandigheid, die hier niet is gemeld, en wel dat de commissaris van politie vóór het vertrek van de mannen dezen heeft gewaarschuwd zich niet aan de wet te vergrijpen.
Niemand hunner koesterde het plan de kinderen te ontvoeren. De expeditie is bovendien geheel anders afgeloopen dan het plan was.
Toegerust met de wetenschap wat beklaagden bedoelden, rees bij de handlangers het doel om de beklaagden er in te laten loopen, de veldwachter Noordhoff meende dat dit doel bereikt was, indien Hoek slechts aangegrepen werd.
Veel meer juridieke kennis is bij een veldwachter niet te veronderstellen ; hij besluit dan ook aan te bellen, Hoek den brief te geven, en terwijl hij leest zullen twee anderen binnentreden om Hoek aan te grijpen; hadden ze dit nu zelfs eens gedaan, dan nog geloof ik niet, dat hiermede de zaak onzer cliënten zou zijn benadeeld, want het vaste voornemen tot ontvoering bestond niet.
Ik heb het rechtskundig gevoelen ingewonnen van een Prins der Wetenschap, Carl Biending dat advies zal ik bij het einde van mijn pleidooi aan het Hof overleggen. Enkele aanhalingen deelt spreker voorloopig mede.
Het spijt mij, van den proc.-gcn. geen enkel afkeurend woord over de handelingen der twee politiedienaren te hebben gehoord, en ik herinner aan de leer van Prof. v. d. Hoeven: het O. M. is partij, maar niet partijdig.
In het landhuis te Apeldoorn ziet men elf personen, waaronder Kloppers, die van Mr. Hoek zegt: Die man is gevaarlijk en veelal voorzien van wapens. Noordhoff worstelt nu bevreesd en gaat, met een geheel ander voornemen dan vroeger bestond, naar Mr. Hoek, en wel om hem te waarschuwen. Dit heeft hij niet op zeer talentvolle wijze gedaan. De voorgevallen feiten bewijzen het veranderen van het plan van Noordhoff. Ik zal dus trachten het geweld te ontzenuwen. De politie-ambtenaar belde ,aan, zeker niet met het doel te ontvoeren.
Door de waarschuwing van Kloppers slaat, hem de schrik om het hart.
Hij grijpt mr. Hoek aan, vreezende dat hij anders een revolver onverwachts te voorschijn zou halen, dus niet om aan de opdracht van Kloppers gevolg te geven, Het gevolg was dat Noordhoff het aflegde tegen zijn sterkeren tegenstander.
De anderen schieten toe en ontzetten Noordhoff.
Op 30 Sept. is door commissaris Stork een proces-verbaal opgemaakt, waarin staat, dat de bekende handlangers compareerden, en Wollf verklaart daarbij dat Hoek door de waarschuwing van Noordhoff: nog niet gerust was gesteld, door hem is aangegrepen en door anderen ontzet.
Ik vraag aan den Proc-Gen. of dit proces-verbaal naar waarheid is opgemaakt, en is dit zoo, dan win ik het proces.
Het geweld is gepleegd door de handlangers om Noordhoff te ontzetten, nergens anders toe. Een tweede geweldpleging, en wel een eerst binnenlaten buitenshuis, doch ook hierbij is niet de bedoeling bewezen der aanvallers, die na N. optraden. Noordhofl' gist dus slechts als hij aan dien aanval toeschrijft de bedoeling om te ontvoeren: ik resumeer echter: uit het proces-verbaal van Stork is bewezen dat de aanval alleen ontzetting van Noordhoff ten doel had.
Is nu deze verklaring niet betrouwbaar? Aan die geweldpleging nu hecht de verdediging zeer groot gewicht en de procureur-generaal negeert de verklaringen, die door getuigen in dezen zijn afgelegd.
Bij het gevecht buiten grijpt Hoek, losgeraakt, een der aanvallers aan, denkelijk om dien aan de justitie over te leveren.
Nu was dus Hoek de aanvaller. Ik geloof naar waarheid te hebben omschreven dat van geweldpleging dus geen sprake kan zijn. Ik concludeer, dat de handelingen der 8 mannen niet zijn verricht om te ontvoeren.
Door hen is geene handeling van geweld gepleegd om de orders tot ontvoering op te volgen.
Ten derde: het geweld jegens Hoek door den veldwachter Noordhoff gepleegd geschiedde uit vrees, en door de anderen om Noordhoff te helpen ontzetten.
Uw college heeft in raadkamer zeer juist de zaak verwezen "naar de Rechtbank, maar daar zijnde feiten gebleken geheel anders te zijn dan men voor dien tyd dacht, en ik geloof, dat het Hof hier van overtuigd zal worden.
Ik vertrouw op vrijspraak onzer clienten, omdat de feiten niet bewezen zyn.
Als ik mij op juridiek terrein ga bewegen, hoop ik aan te toonen dat ook daaruit niet strafbaarheid moet volgen.
In Frankrijk is art. 2 Code Penal gewijzigd, zooals PL. voorleest.
Doch het bewuste artikel is bij ons in zijn oorspronkelijke redactie behouden en moet dus in zijn geheel worden gevolgd.
Drie elementen moesten hier te zamen gaan, en wel: I°. uiterlijk bedrijf, waaruit de misdadige wil blijkt, 2°. begin van uitvoering, en 3°. mislukking opgrond van des daders wil onafhankelijke daden. PI. bespreekt de verschillende theorieën over het commencement du crime en verschilt hierbij in énkele punten met zijn geachten tegenpleiter.
Voorts wijst spr. er op, dat men om de kinderen te ontvoeren hier den vader eerst onschadelijk moest maken; maar wij weten het reeds: het plan hiertoe bestond hier niet, zooals ik reeds vroeger heb aangetoond, want was dit geweld wel gepleegd met het doel om de kinderen te ontvoeren, dan hadden deze politiebeambten en handlangers vervolgd moeten worden.
Nu hebben zij zich niet aan strafbare handelingen schuldig gemaakt; waar blijft dus de poging tot de misdaad? Zij hebben hun mandaat om te binden enz. niet opgevolgd, maar Hoek gewaarschuwd tegen gevaar. De beide eerste beklaagden hebben eene daad willen provoceeren, maar die provocatie is mislukt. De handeling, waaraan de beklaagden zich hebben schuldig gemaakt, is niet strafbaar.
Zelfs het achttal heeft geen strafbare daad gepleegd, ln de motiveering staat, dat, mocht de poging tot misdaad al niet volgen uit de voorbereidende handelingen, dan toch begin van uitvoering van een misdaad lieeft plaats gehad. Pleiter bestrijdt deze bewering, omdat gebleken is dat alle acht mannen wisten wat in de bedoeling lag. Ook toont pl. aan, dat de daden der beklaagden niet strafbaar waren, omdat het denkbeeldige daden waren,Ik releveer bovendien, dat de quaestie van absolute, van deugdelijke of ondeugdelijke middelen, hier niets tot de zaak afdoen, daar nog geen begin van uitvoering bestond.
Sommigen van uw College hechten veel waarde aan de mogelijkheid, welke voor Kloppers heeft bestaan om gedurende de worsteling naar binnen te gaan om de kinderen te ontvoeren. Volgens Blinding zou dit echter niets hebben gebaat, indien niet de aanvallers den stelligen wil hadden gehad om de bevelen van Kloppers en Mevr. Bulkley op te volgen. Dit nu had hier niet plaats. Ik neem ter deze plaatse terug wat ik voor de Rechtbank tegen de politie heb gezegd, omdat ik nu weet; dat de comm. van politie, den heer Stork, een achtenswaardig ambtenaar, geen schuld heeft aan de afkeurenswaardige handelingen van Noordhoff c. s. Ik zal Noordhoff verder laten rusten, maar doe een beroep op de menschenkennis van het Hof ten zijnen opzichte bij de bespreking van de zaak in Raadkamer.

Pleiter concludeert tot vrijspraak. De 3e verdediger, Mr. Vitringa, denkt eenigszins anders over de opvatting, die de rechterlijke macht thans over de bewuste zaak heeft. De rechtbank te Arnhem sprak in deze zaak vonnis uit, zooals een andere rechtbank in Nederland voor een voltooide misdaad oplegde. Bij deze Rechtbank is de bedoeling, die de wetgever aan art. 354 C. P. toekende, voorbijgezien. Bij beklaagde bestonden geen plannen om de kinderen kwaad te doen, maar ze zouden onder de leiding van een liefhebbend grootmoeder zijn gebracht, en het eenigste kwaad, dat hen gedaan zou zijn is misschien, dat zij wat bedorven zouden worden.
De Proc.-Gen. zegt: Mevr. B. heeft geen ware liefde getoond door die kinderen in den nacht te willen ontvoeren. Maar dit is van geen beteekenis. Is dit zoo strafbaar? Welke straf moet dan hem treffen, die werkelijk met slechte bedoelingen tracht kinderen te ontvoeren? Ik merk bovendien op dat de 3e bekl. een hoogst inferieure rol heeft bekleed, die geen strafbaar delict, kan daarstellen.
Als Carl Blinding u hier niet van kan overtuigen,dan zal ik het evenmin wagen. De daden, zooals die voorgenomen waren, waren bekend bij de geheele justitie en de politie. Waar geen strafbare poging bestaat, kan dus geen mededaderschap bestaan. Bovendien, mej. S. zondigde, als ze dit heeft gedaan, uit sympathie, zij stond onder den invloed van een vrouw die op ieder, behalve op Mr. Hoek, een gunstigen indruk maakt. Ds indruk van Hoek is juist het tegendeel; zijn uitdrukking, gebezigd bij het sterven van zijn ouden vader, teekent zijn geheel karakter.
Als de ouders weerspiegelen in de kinderen naar aanleiding van hun doen en laten jegens die kinderen, dan zou ik wel mede willen werken, om de kinderen van Hoek aan het toezicht van hun vader te onttrekken. Juridiek toont spr. aan, dat bij Mej. S. geen sprake kan zyn van mededaderschap, het aandeel, dat zij in de zaak beeft, schetst spr. op de wijze als hij dit in eerste instantie heeft geslaan. De bekentenissen, haar vroeger als getuige afgeperst, verklaar ik van geen waarde. Zij zijn dan ook niet op eervolle wijze verkregen, door haar, als ze genoeg gesproken heeft als getuige, tot beklaagde te maken. Bovendien nam spr. voor een oogenblik aan dat alles waar is wat men aan -zijn cliënte ten laste legt, ook in zake het jacht, dan nog is hij van oordeel dat dit stoomschip, voor wat baar betreft, met de poging tot ontvoeren niets te maken heeft. Ook op 20 Sept. deed zij niets strafbaars, er is eerder bewezen dat zij geen peper heeft aangegeven dan het tegendeel. Spr. resumeert, dat Mej. S. misdaan heeft en straf verdient, maar ook reeds nu dubbel gestraft is geweest door deze procedure. Zij zal het niet meer doen. Zij zal door straf niet verbeterd worden. Dit is niet noodig, en zij behoeft toch immers niet gestraft te worden uit gezelligheid, omdat -zij deel heeft aan de procedure. De behandeling van de zaak wordt Woensdag te 11 uren voortgezet.

zondag 7 november 2010

Dinsdag

Dinsdag. De zitting werd heden te 10 uren geopend. Een talrijk publiek was weder aanwezig. De Proc.-Gen. krijgt het woord. De feiten — zegt hij — zijn bekend, ook uit de dagbladen. Na de verwijzing naar de terechtzitting verscheen in een bekend (?) blad het verhaal der geschiedenis, blijkbaar uit een bekende (?) hand gekomen. De rechter heeft aangenomen dat geweld is gepleegd; de juiste aanwijzing van gewelddadige feiten mis ik echter in de overweging der Rechtbank. Bij het overgeven van den bewusten brief waren aanwezig drie personen, volgens getuigenis van Noordhoff. Er is geworsteld, en daarbij een ruit gebroken. Dit is door juffr. v. Essen en dienstbode bevestigd, die hoorden worstelen en »help<« roepen. Zij zagen ook dat Mr. Hoek gekwetst was, er is dus geworsteld. Theunissen en van der Aa moeten daarbij zijn geweest, en er is klaarblijkelijk geweld gepleegd.
De rechtbank heeft het misdrijf gequalificeerd als «poging tot ontvoering van minderjarigen; die qualificatie is m. i. zeer juist.
De verdediging was van oordeel, dat geen poging bestaan heeft, daar ondeugdelijke middelen waren aangewend. Die bewering is onjuist, want volgens de jongste leer kunnen ondeugdelijke middelen poging opleveren. Verschillende schrijvers, o. a. ook Prof. v. d. Hoeven, deelde die leer. Die leer gold reeds vroeger in Frankrijk, zooals spreker uit verschillende arresten aantoont. Andere deelen echter die leer niet, mits de middelen zijn radicaal ondeugdelijke middelen. Dij elken zweem van gevaar moet 'echter de poging als strafbaar worden beschouwd volgens deze rechtsgeleerden; alleen bij bepaalde onmogelijkheid is de poging niet strafbaar. In dit geval bestond wel degelijk de mogelijkheid. Feiten die hier bestaan, hebben meer waarde dan praatjes: dat de een niets zou doen, de andere iets enz. Hier bestond de last om onschadelijk te maken, en de feiten toonen aan dat men dien last heeft trachten te volbrengen; er is aangevallen, geworsteld enz. Op zeker moment was de deur open en is de Heer Hoek, aangevallen door 3 mannen, op den grond.
De handlangers hadden, uit zucht naar geld, wel degelijk zich tegen de politie kunnen stellen en de daad uitvoeren; die mogelijkheid bestond. Er was dus poging tot misdrijf. Er zou geen begin vau uitvoering hebben bestaan, volgens de verdediging voor de rechtbank. Het commencement de crime bestond hier, evenals l'exécution de crime. Als de wil, om het misdrijf uit te voeren, uit eender feiten blijkt, dan is er poging tot strafbare misdaad. Als Prof. v. rt. Hoeven dit niet wil, dan meen ik dat hij niet geheel rekening houdt met onze jurisprudentie. De poging tot diefstal maakt dit eenig verschil, uit den aard der eischen, waaraan bepaalde diefstal moet voldoen, en zelfs ziet de Hooge Raad hier reeds poging tot misdaad, als slechts de hand wordt uitgestoken om iets weg te nemen. Nog verder: iemand, die in een huis gaat om te stelen en daarin verder verhinderd is, heeft reeds poging gedaan door het huis in te breken. Uit andere voorbeelden toont spr. aan wat poging tot misdaad is. Deze beklaagden hebben ze georganiseerd, ze hebben de bende het huis doen binnendringen, den Heer Hoek doen aanvallen enz. Le commencement de l'exécution is hier dus voldoende aanwezig; ook Le commencement de crime is hier aanwezig, zooals spreker uit aanhalingen van verschillende schrijvers aantoont. Men heeft zich hier een toegang verschaft, die noodig was voor een déplacement enz., waardoor een der elementen van het misdrijf aanwezig is. Doet men dit gewapend, dan begint men dit déplacement met geweld. Het element van geweld is bovendien ook begonnen door de worsteling, althans naar de zienswijze van ons, criminalisten, misschien niet volgens de opvatting van die handlangers, die allicht in verwonden of moorden geweld zien. Waar twee elementen aanwezig zijn, is begin van strafbare poging tot bewuste misdaad. Deze drie beklaagden zijn daaraan schuldig. Mevrouw Bulkley en Kloppers zijn bepaald hoolddaders.
Maar wat is de 3e beklaagsle? Ook zij neemt deel aan elke overlegging en voorbereiding zij gaat geheel mede met de daden van Mevrouw Bulkley en Kloppers. Mej. Schlingemann is zelfs verder gegaan; zij heeft ook een zakje peper gegeven.
Zij wist wel dat dit geen suikergoed was.
Zij heeft dus daadwerkelijk medegedaan. Zij heeft zich geheel gedragen naar de instructie van Mevr. Bulkley en is ook hoofddaderes, en in elk geval medeplichtige. Zij heeft Kloppers gehaald, is naar Engeland geweest, heeft mede in het rijtuig gezeten enz. Zij is dus, volgens mij, daderes, even goed hoofdaderes als de andere beklaagden. Een blik op de daad en een blik op het misdrijf zal ons doen zien of de opgelegde straf aau Mejuffr. Schlingemann overeenkomstig* het misdrijf is. Mevr. Bulkley heeft hare talenten moeten aanwenden om Mej. S. te bewegen tot deelneming aan de onderneming. Menigeen zal met afgrijzen aan de geheele zaak denken, om het feit. Ook mej. S. zal dit gevoelen; zij beeft het niet willen bekennen, dat zij is medegesleept door mevr. Bulkley, die haar voorhield dat het een heilige plicht was om de kinderen uit de handen van Mr. Hoek te verlossen. Als zoodanig beschouwd blijft zij schuldig, doch onder verzachting. Met Kloppers was dit anders; niet alle talenten behoefde Mevr. Bulkley aan te wenden om zich van zyn hulp te verzekeren. Men moest een man hebben, die geld noodig had, en 't met zedelijkheid en goede trouw niet te nauw nam. Zij heeft dus de macht van het geld gebruikt om hem tot de misdaad te brengen, en duizenden zelfs aan zijn vrouw daarvoor gegeven. Kloppers weet dat hij misdeed, doch hij is gezwicht voor de verleiding. Strafbaar is zijn daad, doch in deze zijn ook voor hem verzachtende omstandigheden aanwezig. De indruk, dien Mevr. Bulkley, de hoofddaderes, maakt, is 't minst gunstig. Zij heeft zich voorgedaan als een persoonlijkheid, die de echte waarheid hoog hield- Maar op dat voetstuk past Mevr. Bulkley niet. by het eerste onderzoek reeds heeft zij gelogen en ontkend van iets te weten. De Off. van Justitie hield haar alles voor wat hij
wist, en niettemin bleef zij volhouden van niets te weten.
Kort daarop belooft ze de waarheid te zullen zeggen.
Zij bekent dat alles gebeurd is, doch beraamd door een vriend dien zij niet noemen wil. Zij zou alleen de kinderen in ontvangst nemen. Ik neem daar niets van aan; zij wil haar voorgeven bewijzen door een ongeteekenden brief, die berust bij den Heer De Bas, adv.-procureur, te 's Hage, die echter onbekend was met alles wat Mevr. B. weet: dat Hoek slecht was voor vrouw en kinderen, een dierenbeul, een moordenaar van zijne vrouw enz. enz. Die vriend is verdwenen en vervangen door het plan dat Mevr. B. sedert October '84 had om de kinderen te ontvoeren.
Die onbekende komt nog even terug aan het rijtuig na de mislukking, doch is alleen gezien door haar, door niemand anders, en sedert voor goed verdwenen.
De brief is niet weg, die brief, die een akte van beschuldiging is contra Mevr. 8. Ik hoop dat die brief vol logens haar eenmaal zal berouwen. Mevr. B. zou door tusschenkomst van den dominee te Apeldoorn eene verzoening getracht hebben tot stand te brengen ; deze zou gezegd hebben «de bijbel zegt wel: eert uw vader en uw moeder, doch niet uw grootmoeder. Dit is onwaar. Eene poging tot verzoening had niet plaats; de ontvoering naar Engeland werd steeds voorbereid zelfs Mej. Schlingemann wordt naar Duitschland gezonden om twee handlangers te halen, en nu zou onder die handeling eene verzoening beproefd zijn ?'
Dit is eene der vele onwaarheden van Mevr. Bulkley. Mevr. Bulkley is niet oprecht en waarheidlievend. En nu een blik op het misdrijf. Men zou wel de wet hebben overtreden mat 'de ontvoering van de kindereu, maar in het belang der kinderen.
Ik releveer: men wilde die kinderen ontvoeren en ver weg brengen, en in welken toestand zou men den vader achterlaten,' die lief en goed voor zijn kinderen wss? Die vader beantwoordt in elk opzicht aan de voorstelling die men van een edel vader kan geven. Dien man wilde men zijn kinderen ontstelen.
Mevr. Bulkley vond dit een heiligen, plicht.
Wat zou men zeggen van iemand die een ander het geld ontneemt, opdat hij er geen kwaad mede zou doen ?
Is dat heilige plicht, dan is het gedaan met de orde en veiligheid der maatschappij. De heeren Van Roijen, De Jong en anderen hebben verklaard, dat Hoek is een goed vader, en de kinderen hebben hem lief en vragen het eerst naar hun vader, als ze hem eenige oogenblikken niet hebben gezien.
Die kinderen hebben het dus goed bij hun vader, Geeft die vader geen goede opvoeding aan zijn kinderen?
Die vader leert de kinderen huichelen en hun grootmoeder verachten, zei mevrouw Bulkley. Welnu, niets daarvan is gebleken.
Het is natuurlijk dat die kinderen niet veel van hun grootmoeder hielden ; maar steeds werd te huis met achting over Mevr. B. met de kinderen gesproken.
De grond voor den «heiligen plicht van Mevr. B. bestaat niet. Maar, zegt bekl., het was een belofte aan de dochter dat zij de kinderen zou opvoeden.
Ware dit zoo, dan zou het huwelijk ongelukkig moeten zijn geweest en de verhouding van Mevr. B. en dochter zeer intiem.
Het tegendeel is gebleken; Hoek en zijn vrouw waren gelukkig. Hoek verzorgde uitmuntend zijne vrouw, en deze was zelfs eenigszins koel tegen Mevrouw B.
De brieven, die Mevr. Hoek aan haar man geschreven heeft, leveren het welsprekendste bewijs van de goede verstandhouding tusschen die echtgenooten. Die brieven zijn een heilige nalatenschap voor den Heer Hoek.
Die andere brieven, Mevr. Bulkley, bedek die voor altijd en gedenk de woorden: »Wie veel heeft lief gehad, zal veel vergeven worden.
Get. Weenink heeft het gisteren herhaald, dat de kinderen lief waren, en dit verblijdde mevr. Bulkley; dus de vader bederft zijn kinderen niet.
De dierenmishandeling was niets als het doodschieten van een eekhoorntje, dat, half dood zijnde, met een slag door Hoek uit zijn lijden werd gebracht.
Heeft mevr. B. dit niet onderzocht, dan heeft zij onverantwoordelijk gehandeld. Bovendien, mevr. B. heeft niet alleen gehandeld, maar zij heeft anderen medegesleept; veel ongeluk kunnen bewerken.
Het is goed afgeloopen, maar wat niet wegneemt dat mej. Schlingemann hier als beschuldigde zit, door haar toedoen, uit liefde voor haar kleinkinderen, zou Mevr. Bulkley gehandeld hebben!
Ik beweer, dat dit geen zuivere liefde is, want die zijn kleinkinderen lief heeft, werpt geen smaad op den vader van die kinderen, die wil niet, dat die kinderen bij nacht worden weggevoerd, terwijl hun natuurlijke beschermer, de vader, gekneveld ligt.
Ik denk aan de jonge moeder, die van haar kinderen is weggerukt, en met weemoed ben ik vervuld daarbij. «Toen ik — zoo zegt Mevr. Bulkley — «het geluk mijner dochter zag, bij de geboorte van haar kind, heb ik haar beloofd dat ik het tot mijn pleegkind wenschte en het lief zou hebben.» Welnu, als de dochter de bekende handelingen wist, wat zou zij zeggen?

En nu voor het laatste een woord. Ik beschouw die donkere kamer met al die werktuigen, en hoor zeggen : drie menschen moeten onschadelijk worden gemaakt, werpt maar dadelijk peper in de oogen enz., en zoo gaan de handelingen den zwarten nacht in om een zwarte misdaad te volbrengen. Dat heeft Mevrouw Bulkley beraamd en ondernomen tegen elken raad in. Wanneer ik beweer, dat de hoofdschuldige streng moet worden gestraft en aan de overige beklaagden terecht de bekende straf is opgelegd, dan requireer ik bevestiging van het vonnis voor de 2e en 3e bekl, met veroordeeling van de le bekl. tot twee jaren cellulaire gevangenisstraf. (Zie verder hierachter.)

zaterdag 6 november 2010

Speeltuin Wilhelmina

Te Apeldoorn zal een speeltuin voor behoeftige kinderen van de openbare scholen worden opgericht door den Heer A. Hoek, Geneesheer, en Mevr. de Wed. Bulkley-Bekking uit's Gravenhage. H. M. de Koningin heeft — naar wij vernemen — dan deze zaak haren geldelijken steun verleend en tevens hare toestemming gegeven, om dezen speeltuin den naam van Prinses Wilhelmina te doen dragen.
Poging tot ontvoering van kinderen to Apeldoorn.
(Vervolg.)

Maandag. Getuige De Jager, huurkoetsiersknecht, geeft verklaringen omtrent de reis van Apeldoorn naar Arnhem van de dames en Kloppers, en is daarbij wel eens wat tegenstrijdig. Doctor H. de Jong, geneesheer, was doctor bij Mevr Hoek en had steeds een zeer gunstigen indruk van de verhouding tusschen Hoek en echtgenoote- Mr Hoek had meer overdreven dan te weinig zorg voor zijne vrouw. Mevr. Bulkley kwam veel bij Hoek! Den dag vóór het overlijden sprak ik Mevr. Hoek nog zij was redelijk wel, en gevoelde zich hoogst gelukkig! Haar ziekte bracht mede, dat een plotselinge dood te voorzien was, daar zij een hartkwaal had. Hoek had hem gezegd dat het opvoeden der kinderen door Mevr. Bulkley niet in den geest van zijn overleden vrouw zou zijn. Hoek behandelde de kimieren zeer goed. Op eene vraag van Mr. Kortenhout zegt getuige als deskundige, dat deze hartkwaal mede "kan brengen benauwdheid vóór het sterven, vizioenen enz.

Adv. Cappelle vraagt of de hier bedoelde hartkwaal veel voorkomt.

Antw. Neen, weinig, in den regel meer bij oude menschen.

Doctor De Jong, des gevraagd, zegt dat Hoek een huisapotheek had en hij gemerkt heeft dat hij haar eau de carme en iets anders heeft toegediend. Hij constateert ten huize van Mevr. Bulkley te hebben gepractiseerd en nooit een vrouw te hebben gekend, die zooveel zorg en liefde aan haar lijdenden man besteedde.

Op aanvrage van Mr. Cappelle zegt Dr. De Jong, dat bij twijfel omtrent de oorzaken van den dood van Mevr. Hoek hoogstens aan eene aandoening der hersenen kan worden gedacht, doch volstrekt aan niets anders.

Mr. Van Royen, leeraar aan het Gymnasium te Haarlem, heeft in Apeldoorn bij Mr. Hoek gelogeerd en eene intieme verhouding gemerkt tusschen vader en kinderen. Mr. Hoek zorgde uitstekend voor de opvoeding der kinderen- Ik heb wel eens gehoord dat de kinderen.gewaarschuwd werden tegen Mevr. Bulkley,doch dat ze tegen haar werden opgezet daar weet ik niets van .Desgevraagd komt het mij onmogelijk voor dat mevrouw Hoek zou gewenscht hebben, dat Mevr. B. de zorg van de kinderen op zich zou nemen in plaats van de vader die nog steeds met eerbied en liefde over zijne overleden vrouw spreekt.
Aan Dr. Van Royen is niets bekend van dierenmishandelingen.Het bedoelde eekhoorntje is als schadelijk doodgeschoten.

Mr. Van Cappelle vraagt of getuige de reden niet weet van de verkoeling tusschen Mr. Hoek en Mevr Bulkley. Alleen, dat Mr. Hoek niet tevreden was met de wijze waarop Mevr. Bulkley zich met de kinderen Demoeide.

Getuige Weenink geeft onderwijs aan het oudste jongentje van Mr. Hoek. «Ik merkte meermalen op, dat hij naar zijn papa verlangde. Over het algemeen vond ik den omgang van Mr. Hoek met zijne kinderen uitmuntend. De oudste jongen heeft een flink en open karakter; hij spreekt steeds met liefde over zijn vader.» Over zijn grootmoeder heeft get. hem niet hooren spreken. Mevr. Bulkley heeft niets aan te merken, dan alleen, dat zij heel blij is, dat getuige hare kleinkinderen lieve jongens vindt.

Getuige C. Janse was baker bij de geboorte van het oudste zoontje van Mr. Hoek, die in de beste verstandhouding met zijne vrouw leefde. Mevr. Hoek was niet al te zeer gesteld op het gezelschap van Mevr. Bulkley. «Toen ik baker was bij de familie Brandeler, sprak ik Mevr. Bulkley eens, die mijne tusschenkomst verzocht om eene betere verstandhouding te bewerken tusschen zoon en dochter. Getuige verzekerde echter, dat zij zeer gelukkig waren. Als getuigen a decharge komt binnen D. van Angelbeek. «Kloppers», zegt hij, «heeft mij voor het bekende doel aangeworven.ss Hij geeft verder bet verhaal deireis naar en handelingen te Apeldoorn. Hij wist voor zijn vertrek naar Apeldoorn dat er politie by was en te Apeldoorn vernam hij dat er kinderen moesten vervoerd worden. «Van hetgeen binnen het huis is gebeurd, weet ik niels", zegt hij.

Op eene vraag der rechters verklaart getuige niet van plan to zijn geweest om iets kwaads te doen.

Op eene vraag van Mr. Caroli ontkent get. te weten of iemand met Noordhoff mede is binnen geweest. J. van Angelbeek herhaalt het reeds bekende uit de zitting der rechtbank.
Hij zegt niet te weten of er, behalve Noorthof, naar binnen zijn gegaan; »ik zou alles gedaan hebben wat de politie wilde.
De verklaringen der getuigen Schlosser, Van der Aa en Theunissen komen allen op het reeds gemelde neer. Het getuigen verhoor loopt hiermede af.
De zitting is verdaagd tot Dinsdag te 10 uren.

woensdag 3 november 2010

De zaak Bulkley c.s.

De zaak Bulkley c.s.(Vervolg.)
De Verdediger van de le bekl., Mr. Cappelle, heeft een zware taak, om den indruk weg te nemen, dien de rede en het requisitoir van den Proc.-Gen. moet hebben gemaakt en te rehabititeeren wat gerehabiliteerd moet en zal worden.
Ik zal geen woord herhalen van mijn vorig pleidooi, doch neem er geen woord van terug.
Het juridiek gedeelte zal ik ditmaal niet geheel aan mijn ambtgenoot overlaten, doch gedeeltelijk overnemen voor zooverre mijne overtuiging is.
Het volgen der tegenwoordige jurisprudentie is gevaarlijk.
Het Hof kent art. 2 van de Code Pénal; een Duitsch geleerde, Von Berner, leert o. a. wat men onmogelijk kan uitvoeren, kan ook niet tot een begin van uitvoering komen. De nieuwe Duitsche Criminalisten denken er niet zoo over.
Het Duitsche Rijkshof heeft uitgemaakt eene leer, die ik niet gaarne gevolgd zou zien. (Een geheele juridieke beschouwing licht zijn bewering toe.)
Zal de Nederlandsche Rechter zich door het Openb. Ministerie in de richting der Duitsche Criminalisten laten voeren, dan keeren wij terug van den goeden weg.
Ik houd mij aan de leer, dat alleen strafbare poging beslaat, indien deugdelijke middelen zijn aangewend.
Welke middelen zijn hier aangewend : acht mannen, gewapend, voorzien van touwen, proppen enz. stellen deugdelijke middelen daar; maar men vergeet er bij te voegen, dat alle mannen plan hadden om niets te doen.
Zij waren bovendien geen medehelpers van Kloppers maar van de politie, die hen geleide, instrueerde enz., en eindelijk nachtlogies gaf in Apeldoorn.
Ook een begin van uitvoering bestaat hier, zegt het O. M.
Laten we voorzichtig zijn Edel Gr. Achtb. Heeren!
Is dit den vorigen spreker wel duidelijk welk enorm verschil er bestaat tusschen voorbereiding tot diefstal of oplichting van kinderen.» Dit verschil toont spr. met aanhaling van verschillende schrijvers nader aan. Heeft geweldpleging plaats gehad ? Spr. vraagt of uit de renzenloze verwarring, die hier heeft bestaan, dat geweld is te bewijzen. Op wie is geweld gepleegd, als dit gepleegd is? Wel, op den vader van de kinderen. Deze laatsten lagen rustig te bed, buiten gevaar, terwijl de politie buiten de deur voor die kinderen waakte en vocht.
Dat geweld was noodig tegen de kinderen, niet tegen den vader. Spr. beroept zich daarbij op Kirchman ten Vilnö, twee Duitsche rechtsgeleerden.
Een dankbaarder taak zal ik thans aanvaarden na behandeling van de rechtstkwestie. Ik hoop te weerleggen wat de Proc-Gen. heeft aangevoerd. De verhouding lusschen Mevr. B. en haar overleden dochter was, volgens de getuigen die we gisteren gehoord hebben, niet zeer intiem. Ik verwonder mij over de oproeping der baker uit 's Hage, die een babbelaarster is en in niets van haar vakgenooten verschilt.
De Haagsche politie heeft op 10 Jan. '86 die baker gehoord, en de ambt. van het O. M. vond die verklaring zoo belangrijk dat zij moest worden gedagvaard.
Het is u bekend wat zij gezegd heeft omtrent de onderlinge verhoudingen tusschen Hoek met vrouw en Mevr. Bulkley. Ik heb echter geïnformeerd bij een achtenswaardige getuige, Mevrouw Budding, die verklaart, dat zij bij de geboorte van het eerste kind van Mevr. H. volstrekt niet sympsthiseerden.
Hoek en vrouw spraken steeds Engelsch onderling, dus die baker zal wel weinig van de vertrouwelijke gesprekken kennen.
Ik heb brieven van Mevr. Hoek aan Mevr. Bulkley, die spr. voorleest, en waaruit blijkt dat Mevr. Hoek gelukkig was in het vooruitzicht haar liefhebbende mama spoedig bij haar te zien.
Een briefje door den kleinen jongen, met de hand van mama, geschreven aan mevr. 8., getuigt van de liefde die mevr. H. voor mevr. B. koesterde.

Omtrent de verklaring van Mevr. Moll herinner ik, dat, hoe betrouwbaar zij is, zij toch een merkwaardige vrouw is, die slechts drie dagen gelogeerd heeft bij de familie Hoek toen Mevr. Bulkley daar niet in huis was. Twee partijtjes waren in twee dagen oorzaak dat moeielijk over de intieme verhouding kon worden opgemerkt. Een paar malen zou Mevr. Moll gezien hebben dat moeder en dochter elkaar geen hand gaven, is dit lichtvaardig of niet, als men de omstandigheden in aanmerking neemt dat zij elkaar wel 10 maal per dag zagen.
Uit de brieven, die ik ken, ben ik verzekerd dat men niet instaat is aan Mevr. B. de moederlijke liefde te onthouden voor haar dochter, en uit de brieven van Hoek blijkt ook dat Mevr. B. haar dochter en hem steeds met veel liefde bejegende en dat zijn vrouw innige liefde voor Mevr. B. koesterde. (.De zitting duurt voort.)