Nagekomen Berichten.
In het Weekblad van het Recht komt het volgende schrijven voor:
Amsterdam, 23 Jan. 1886.
Aan den Heer Hoofdredacteur van het Weekbl. van het Recht te 'S-Gravenhage. WelEdelgeb. Heer.
Een in het no. 5237 van uw blad voorkomend artikel, waariu de handelingen der Amsterdamsche politie in zake Mevr. Bulkley scherp worden gecritiseerd, geeft ons aanleiding onderstaande beschouwingen ter uwer kennis te brengen, u volkomen vrijheid latende daarmede te handelen gelijk u zal blijken te behooren— of nuttig te zijn. Wij deelen in beginsel de zienswijze van den schrijver van dat artikel volkomen; ook wij meenen, dat de politie in de eerste plaats geroepen is om misdrijven te voorkomen.
Wü kunnen de verzekering geven, dat: wij zoo doordrongen zijn van de juistheid dezer stelling, dat de door ons gegeven wordende instmctiën aan ons onderhebbend personeel steeds in dien geest zjjn. De Amsterdamsche politie heeft dan trouwens in de zaak
Bulkley ook niet de rol gespeeld, haar in het hierbedoelde stuk toegedicht. Om dit aan te toonen zullen wij in zeer korte trekken de geschiedenis der zaak nagaan. Wat is er gebeurd ?
Een der commissarissen van politie te Amsterdam verneemt, dat er handelingen plaats grijpen, die doen vermoeden, dat er een misdrijf wordt beraamd. Als hulpofficier van justitie, belast met het opsporen van misdrijven, maakt deze proces-verbaal op van hetgeen te zijner kennis is gekomen, en dient dat in bij den officier van justitie, die, volgens de bepalingen der wet, niet nalaten kan de verdere bemoeiing in deze zaak op zich nemen. Dit is dan trouwens ook geschied. Acht nu de officier van justitie in de zaak, die uitsluitend hem en zijn ambtgenoot in het arrondissement Zutffen aangaat, het dienstig, om behalve het door hem gekozen eigen personeel (in casuéeu rijksveldwachter) nog meerdere in politiezaken ervaren personen ter zijner beschikking te hebben, dan kan hij daartoe aanvrage doen bij de hoofdcommissarissen of, gelijk hier is geschied, bij zijn hulpofficier,, den commissaris van politie. Deze heeft echter niet geheel de vrije beschikking over het aan zijne sectie gedetacheerde ondergeschikte gemeentelijk politie-personeel, zoodat hij een agent, zonder behoorlijke machtiging daartoe, niet buiten, de gemeente kan laten gaan. Hij vraagt daarom aan de hoofdcommissarissen van politie machtiging om op verzoek van den officier van justitie een agent voor hulp, buiten dé gemeente te mogen zenden, hetgeen met de meeste bereidwilligheid werd toegestaan, omdat die aanvrage niet in strijd was met de deswege door den burgemeester gegeven voorschriften.
Aan boyengenoemden Rijksveldwachter werd toegevoegd een rechercheur, die echter niet tevens onbezoldigd Bijksveldwachter was, maar slechts gewoon agent van politie, met geen andere Bevoegdheid dan slechts politieman te zijn binnen de gemeente Amsterdam.
Aangenomen nu, dat de commissaris van politie als hulpofficier van justitie geheel handelde overeenkomstig het bepaalde bij art. 33 van het Wetb. van Strafv. (1), door zich in dit geval van gelijktijdige bemoeiing van den officier van justitie en den hulpofficier, voorloopig van verdere bemoeiingen te onthouden — of wel, dat hem door den officier van justitie is gelast in de door hem aangevangen verrichtingen voort te gaan — dan blijkt, daaruit toch ten duidelijkste dnt niet politie, maar wel justitie ageert. De verklaring van den commissaris van politie, dat hij. in deze aan de agenten, geene instructie heeft gegeven, is dus in geenen deele allerzonderlingst, zooals in het ingezonden stuk wordt gezegd —doch volkomen correct.
Het geven van instructiën aan den rijksveldwachter, den ondergeschikte van den officier van justitie, lag niet op zijn weg;. doch nog, veel minder zulks te doen aan den gemeente-politie-agent, wiens radicaal bij het overschrijden van de grens der gemeente was geëindigd. (2) Beide personen, nl. de rijksveldwachter en de van ieder gezag verstoken agent der gemeente-politie, konden dus slechts werkzaam zijn naar de aanwijsing van den officier van justitie.. Naar onze zienswijze is door de Amsterdamsche politie in deze zaak niets gedaan, wat geacht kan worden te zijn eene miskenning, van hare roeping doch een inbreuk op hare waardigheid. met de meeste hoogachting hebben wij de eer te zijn,
Van UwEd.geb. de Dv. Dienaren:
H. G. VAN DOESBURGH. P. W. Steenkamp.
(1). Slaat art. 33 ook op een beraamd of enkel op een gepleegd misdrijf? RED. W. v. h. B. (2) Is dit wel geheel juist ? Wanneer een gemeentepolitie-agent van zijn chef een opdracht ontvangt ter vervulling in eene andere gemeente, in welke hoedanigheid kwijt hij zich daarvan dan, als zijn radicaal bij het overschrijden der grens is geëindigd? Red. W. v. h. R.
Vermoedelijk zal dezer dagen wel eenig licht over de treurige werkelijke quaestie opgaan. Naar men ons althans verzekert, is bij den uitgever A. W. Barna alhier een vlugschrift ter perse van de hand des Heeren Westhoff «Achter de Schermen».
Naar dezen titel te oordeelen, zal waarschijnlijk in deze brochure menige tot nu toe onbekende bijzonderheid betrekkelijk deze zaak voor het voetlicht komen.